Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer (53 jaar) is sinds 1980 in dienst van werkgever, een bank, laatstelijk in de functie van senior organisatieadviseur. Werknemer is in maart 2004 uitgevallen wegens hartklachten en is toen volledig arbeidsongeschikt geraakt. Met ingang van 3 maart 2006 ontving hij een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Na een onderzoek in april 2009 heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat binnen 26 weken geen toename in de belastbaarheid en werkhervatting was te verwachten. Na verkregen toestemming heeft werkgever de arbeidsovereenkomst tegen 1 november 2009 opgezegd. Werknemer stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is en hem een schadevergoeding toekomt. Hij voert daartoe aan dat zijn leidinggevende hem heeft toegezegd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden beëindigd, ook niet bij langdurige arbeidsongeschiktheid en dat hij altijd de gelegenheid zou krijgen om te re-integreren. Omdat hij nu nog niet kan overzien hoe zijn gezondheidssituatie zich zal ontwikkelen, wordt een vergoeding op te maken bij staat gevorderd.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Een ontslag kan kennelijk onredelijk zijn indien dit voor de werknemer geen relevante nadelige financiële gevolgen heeft (HR 3 september 1993, JAR 1993/223). Indien werknemer daadwerkelijk is toegezegd dat hij niet ontslagen zou worden, kan dit het ontslag kennelijk onredelijk maken. Indien bewezen, zou veroordeling van werkgever tot herstel van het dienstverband op de voet van artikel 7:682 lid 1 BW aangewezen kunnen zijn, hetgeen niet ambtshalve kan worden gelast. De gemachtigde van werknemer heeft echter gekozen voor een veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Deze vordering wordt afgewezen. Voor een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat is vereist dat de mogelijkheid van schade van werknemer aannemelijk is. Voor toekenning van een schadevergoeding ex artikel 7:681 BW dient er krachtens rechtspraak van de Hoge Raad rekening te worden gehouden met gevolgen die ten tijde van het ontslag waren te voorzien. Naar het oordeel van de kantonrechter was er, uitgaande van hetgeen werknemer heeft gesteld, ten tijde van het ontslag niet te voorzien dat hij weer geheel of gedeeltelijk arbeidsgeschikt zou raken en dat hij derhalve de door hem gestelde mogelijke schade zou lijden door het ontslag. Werknemer was toen immers al vijf jaar volledig arbeidsongeschikt en de bedrijfsarts oordeelde in april 2009 dat binnen 26 weken geen verandering was te verwachten in zijn belastbaarheid. Dit wordt bevestigd door het feit dat daarin ook na het ontslag nog geen verandering is gekomen. Volgt afwijzing van de vordering.