Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 24 november 2011
ECLI:NL:RBSHE:2011:BU6143
werknemer/werkgeefster
Werknemer (53 jaar) is sinds 1998 in dienst in de functie van constructeur. Als gevolg van de financiële crisis in 2009 gaat het slecht in de bouwsector, waardoor werkgeefster minder opdrachten te verwerken heeft. Na verkregen toestemming van UWV WERKbedrijf is de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen tegen 1 september 2011 opgezegd. Thans vordert werknemer schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag op grond van het gevolgencriterium.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgeefster heeft bij de opzegging van het dienstverband geen enkele vergoeding toegekend ter voorkoming of verzachting van de schadelijke gevolgen van het ontslag voor werknemer. Aan werkgeefster kan weliswaar worden toegegeven dat sinds 2008 sprake is van een dalende omzet, maar dat neemt niet weg dat thans, zoals werknemer terecht stelt, nog steeds sprake is van een financieel gezond bedrijf. Werkgever heeft in 2010 meer dan een miljoen aan aandeelhouders uitgekeerd en werkgever heeft nog steeds een algemene reserve van ongeveer een miljoen. Hoewel het nemen van de beslissing tot inkrimping van het personeelsbestand tot de beleidsvrijheid van werkgeefster behoort, mag zij niet voorbijgaan aan de ingrijpende negatieve gevolgen daarvan voor werknemer, die bij haar 13 jaren in dienst is geweest en altijd naar behoren heeft gefunctioneerd. Werknemer is ook geen outplacementtraject aangeboden. Geoordeeld wordt derhalve dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Anders dan werknemer stelt, wordt de vergoeding niet bepaald aan de hand van de kantonrechtersformule (€ 82.977 bruto). Alle omstandigheden in aanmerking genomen wordt geoordeeld dat werkgeefster als goed werkgeefster aan werknemer een voorziening had moeten aanbieden, die bestaat uit een bedrag van € 40.000 bruto.