Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13 september 2011
ECLI:NL:RBMID:2011:BU9406
Vlissingse Bootliedenwacht BV/werknemer c.s.
De gebroeders X en Y zijn in dienst van Vlissingse Bootliedenwacht BV (hierna: VLB) als schipper/bootsman. VLB heeft de broers bij brief van 21 april 2011 op staande voet ontslagen. Als redenen heeft VLB aangevoerd, samengevat weergegeven, het hardnekkig weigeren een redelijk bevel van VLB op te volgen en handelen in strijd met het bepaalde in artikel 20 van de cao (het verbod elders werkzaamheden te verrichten). De broers hebben het ontslag aangevochten. Bij vonnissen in kort geding van 6 juni 2011 heeft de kantonrechter te Middelburg de vorderingen van de gebroeders tot doorbetaling van salaris en wedertewerkstelling toegewezen. Aan de veroordeling tot wedertewerkstelling is een dwangsom verbonden van € 200 per dag. Deze vonnissen zijn bij aanvullende vonnissen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen de vonnissen van 6 juni 2011 is door VLB hoger beroep ingesteld. De broers zijn door VLB tot dusverre niet toegelaten op de werkvloer. Wel heeft VLB voor de gebroeders bij UWV WERKbedrijf een ontslagvergunning aangevraagd (voor zover vereist) en tevens is ten aanzien van de arbeidsovereenkomst een voorwaardelijk ontbindingsverzoek bij de kantonrechter ingediend. Thans vordert VLB de executie van de vonnissen te staken, dan wel te schorsen. Volgens VLB berusten de vonnissen op een feitelijke en juridische misslag.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Van een feitelijke misslag is geen sprake. Niet gesteld of gebleken is dat de kantonrechter is uitgegaan van onjuiste feiten. Ten aanzien van de gestelde juridische misslag geldt dat de rechter bij het opleggen van de dwangsom een discretionaire bevoegdheid heeft. De rechter is volledig vrij in het bepalen van zowel de hoogte als de frequentie van de te verbeuren dwangsommen. Kennelijk heeft de kantonrechter geen aanleiding gezien de dwangsom te matigen. Door VLB was daar ook niet om verzocht. Gelet hierop kan niet gesteld worden dat er sprake is van een juridische misslag. Voor zover VLB nog beoogt te stellen dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd omdat zij gevolg heeft gegeven aan de kortgedingvonnissen van de kantonrechter, slaagt dit niet. Geconstateerd moet worden dat aan de hoofdveroordeling tot wedertewerkstelling niet is voldaan en dat er voorshands vanuit moet worden gegaan dat VLB dwangsommen heeft verbeurd. Voorts is onvoldoende aannemelijk dat de toelating tot het werk van de gebroeders aan de zijde van VLB een noodtoestand zal doen ontstaan. De staking c.q. schorsing van de executie wordt afgewezen. Ditzelfde geldt voor de gevorderde matiging van de aan VLB opgelegde dwangsommen. Matiging van eenmaal verbeurde dwangsommen gaat niet.