Rechtspraak
werkgever/werknemer
Werkgever exploiteert een cafébedrijf, waarin hij zelf zeer lange werkweken maakt. Werknemer is de enige in dienst zijnde werknemer. Werknemer is na een herseninfarct arbeidsongeschikt geworden. Thans verzoekt werkgever ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij stelt dat hij de werkzaamheden die voorheen door werknemer werden uitgevoerd zelf moet uitvoeren, waardoor hij ten minste 98 uur per week werkt. Gezien de winstcijfers en de personeelskosten, zou werkgever door het in dienst nemen van een vervanger enorm in de financiële problemen komen.
De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek af. Werkgever heeft in het verzoekschrift gesteld dat zijn verzoek geen verband houdt met het bestaan van enig verbod tot beëindiging of opzegging van de arbeidsovereenkomst. Kennelijk heeft werkgever daarbij op het oog gehad dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst alleen maar verband houdt met de slechte werkomstandigheden van de eigenaar die nu gemiddeld 98 uur per week moet werken en wiens financiële positie matig te noemen is. Dat leidt evenwel niet tot een oordeel dat er tegelijkertijd niet ook een opzegverbod aan de orde is, omdat de ontbinding wel betrekking heeft op ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer. Het ontslagverbod tijdens arbeidsongeschiktheid wegens ziekte is immers in alle opzichten van kracht en van belang. De wetgever heeft tijdens de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid een loondoorbetalingsverplichting in de wet opgenomen. In het onderhavige geval is geen sprake van een uitzondering op deze loondoorbetalingsplicht. De kantonrechter hecht er ten slotte – ten overvloede – nog aan op te merken dat werkgever zelfs niet heeft gemeld hoe hoog de premie zou uitvallen van een verzekering die tegen het voormelde risico zou kunnen worden afgesloten (en waarom hij die premie niet zou kunnen dragen).