Rechtspraak
werknemer/werkgeefster
Werknemer is per 7 maart 2011 bij werkgeefster in dienst getreden als chauffeur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Vanaf 7 mei 2011 heeft werknemer geen werkzaamheden meer verricht en heeft werkgeefster de loonbetaling gestopt. Op 10 mei 2011 heeft werkgeefster werknemer bericht er kennis van te hebben genomen dat werknemer uit dienst wil treden en dat werknemer een uitdiensttredingsovereenkomst niet nodig vindt. Werknemer heeft zich op 16 mei 2011 ziek gemeld. Hij ontkent dat hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en heeft een loonvordering ingesteld.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie kan de werknemer alleen aan zijn instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden gehouden als er sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring, gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De bewijslast dat de werknemer heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst rust bij de werkgever. In de onderhavige procedure heeft werkgeefster genoegzaam aangetoond dat werknemer begin mei 2011 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Verwezen wordt naar diverse gedetailleerde verklaringen over de ontslagname door werknemer. Werknemer heeft volstaan met de betwisting van de juistheid van die verklaringen, doch hij heeft geen afdoende toelichting gegeven op de inhoud van de gevoerde gesprekken, noch heeft hij een afdoende verklaring gegeven voor zijn gedragingen. Werknemer heeft niet terstond na ontvangst van de brief van 10 mei 2011 daartegen geprotesteerd noch heeft hij zich weer gemeld bij werkgeefster. Werkgeefster heeft voldaan aan de op haar rustende onderzoeksplicht ten aanzien van de vraag of werknemer de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wilde opzeggen. Werknemer is voldoende gelegenheid geboden om op zijn ontslagname terug te komen. Volgt afwijzing van de vorderingen.