Naar boven ↑

Rechtspraak

VOF Aqua Drolics/werknemer
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 23 maart 2012
ECLI:NL:RBSHE:2012:BW0220

VOF Aqua Drolics/werknemer

Voorwaardelijke ontbinding na ontslag op staande voet wegens fraude met urenstaten leidt tot C=0,25. Zelfstandig tegenverzoek kan vanwege de aard van de 685-procedure enkel voorwaardelijk woorden toegewezen

Werknemer (46 jaar) is op 29 september 2003 in dienst getreden van Aqua Drolics en was laatstelijk werkzaam als monteur buitendienst. Op vrijdag 20 januari 2012 werd door Aqua Drolics geconstateerd dat werknemer in december 2011 fraude heeft gepleegd met het invullen van zijn urenstaten. Werknemer heeft daardoor meer uren als werkuren genoteerd dan hij werkelijk heeft gewerkt. De werkelijke uren blijken uit de tachograaf, dan wel uit de ‘Route Vision Manager’. Naast de geconstateerde fraude in december 2011, is ook gebleken van 22 maal hetzelfde vergrijp in de periode van juni tot en met november 2011. Nadat de fraude is geconstateerd, is werknemer op 23 januari 2012 op staande voet ontslagen nadat ook de directeur van de fraude op de hoogte was gebracht. Aqua Drolics verzoekt thans voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Werknemer betwist dat sprake is geweest van fraude. Het feit dat de Route Vision Manager andere tijden aangeeft, wil niet zeggen dat werknemer de uren niet gemaakt heeft. Voor het opstarten en beëindigen van de werkzaamheden is meer tijd nodig dan het enkel van en naar het werk rijden, aldus werknemer. Werknemer doet een zelfstandig tegenverzoek strekkende tot een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet nietig is en vergoeding van schade.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Naar het oordeel van de kantonrechter moet een werkgever er in zijn algemeenheid van kunnen uitgaan, ook zonder een duidelijke instructie daartoe en ook zonder dat een werknemer daarop eerst behoeft te worden aangesproken, dat een werknemer zijn werktijden correct invult op de door de werkgever ter beschikking gestelde urenlijsten. Overeenkomstig de wet (artikel 7:611 BW) dient de werknemer zich immers als goed werknemer te gedragen en in het geval van werknemer brengt die eis met zich dat Aqua Drolics erop moet kunnen vertrouwen dat werknemer de door hem gewerkte uren correct invult. Dat geldt temeer nu werknemer werkzaam is als buitendienstmedewerker en als zodanig veel onderweg is waarbij hij meerdere klanten per dag bezoekt en soms zelfs meerdere dagen van huis is. Aan de hand van de urenstaten en de gegevens uit de Route Vision Manager heeft Aqua Drolics voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet gaat om verschillen van slechts enkele minuten, doch om grotere verschillen, soms zelfs van ongeveer een uur. Ook heeft Aqua Drolics voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet slechts gaat om een enkele keer, maar om meerdere keren. De voorwaardelijke ontbinding wordt uitgesproken met een C=0,25 nu het ontslag voor een belangrijk deel in de risicosfeer van werknemer ligt.

Met betrekking tot het zelfstandig tegenverzoek oordeelt de kantonrechter als volgt. Indien en voor zover werknemer met het eerste verzoek heeft bedoeld een declaratoire uitspraak (artikel 3:51 lid 2 BW) te verkrijgen, strekkende tot nietigverklaring van het ontslag op staande voet, dient werknemer in dit onderdeel van het verzoek niet ontvankelijk te worden verklaard. De onderhavige procedure is een procedure als bedoeld in artikel 7:685 BW en in een dergelijke procedure kan uitsluitend de (voorwaardelijke) ontbinding van een arbeidsovereenkomst worden verzocht, eventueel met toekenning van een vergoeding. Een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling (zoals een ontslag op staande voet) dient bij dagvaarding te worden ingesteld. Indien en voor zover werknemer in het kader van zijn verzoek onder (b) tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst een beroep (artikel 3:51 lid 1 BW) wenst te doen op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet, wordt dat beroep niet gehonoreerd. Ofschoon een beroep op een vernietigingsgrond in het kader van een verzoekschriftprocedure mogelijk is (HR 25 oktober 1996, NJ 1997, 68), leent de onderhavige ontbindingsprocedure zich niet voor een uitgebreid onderzoek naar de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet en is deze procedure daarvoor door de wetgever ook niet bedoeld. Vanwege het billijkheidskarakter van de beslissing en de vereiste spoedeisendheid (ingevolge het tweede lid van artikel 7:685 BW moet het immers gaan om omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve ‘dadelijk of na korte tijd’ behoort te eindigen) heeft de wetgever gekozen voor een verzoekschriftprocedure zonder beroepsmogelijkheid (behoudens enkele beperkte uitzonderingen). Het voorgaande leidt ertoe dat voorshands niet van de nietigheid van het ontslag op staande voet kan worden uitgegaan en dat het onvoorwaardelijk tegenverzoek van werknemer slechts kan leiden tot een voorwaardelijke ontbinding, dus onder het voorbehoud dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat.