Naar boven ↑

Rechtspraak

Medezeggenschapsraad Protestants-christelijke Basisschool Ds. J.L. Piersonschool te Hengelo/Stichting Scholengroep Gelderveste
Gerechtshof Amsterdam, 17 april 2012
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4133

Medezeggenschapsraad Protestants-christelijke Basisschool Ds. J.L. Piersonschool te Hengelo/Stichting Scholengroep Gelderveste

Medezeggenschapsraad is ontvankelijk ondanks ontbreken instemming van alle leden van de raad en ontleent procesbevoegdheid aan artikel 36 WMS. Stichting Scholengroep Gelderveste is gehouden de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten te vergoeden. In casu zijn niet alle kosten aan te merken als redelijkerwijs noodzakelijk

De medezeggenschapsraad van de christelijke basisschool ds. J.L. Piersonschool te Hengelo is vanaf 2008 betrokken geweest bij eventuele nieuwbouwplannen van de stichting (Scholengroep Gelderveste). Nadat nieuwbouw via de lokale gemeente geen optie bleek, heeft de stichting een mogelijke samenwerking met de openbare school beproefd (st. IJsselgraaf). Dit plan wordt de zogenoemde ‘locatie Rozengaarde’ genoemd. De medezeggenschapsraad is in dit traject bijgestaan door mr. Van der Vaart. Declaraties van mr. Van der Vaart zijn door de stichting betaald. Op 15 november 2010 heeft de stichting aan de medezeggenschapsraad mondeling medegedeeld dat zij haar voorgenomen besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde heeft ingetrokken. Bij het persbericht van 16 november 2010 heeft de stichting dit besluit bekendgemaakt met als toelichting dat bij ouders, directie, leerkrachten en de medezeggenschapsraad geen draagvlak bestaat voor nieuwbouw op deze locatie. Bij brief van 22 november 2010 heeft de stichting aan mr. Van der Vaart bericht dat zij bereid is de door hem te factureren kosten te voldoen tot een bedrag van € 10.000 exclusief btw en dat kosten die dit budget te boven gaan of zijn gemaakt na 15 november 2010 (toen de stichting aan de medezeggenschapsraad bekend maakte af te zien van nieuwbouw op de locatie Rozengaarde) niet zullen worden vergoed. Op 23 november 2010 heeft mr. Van der Vaart namens de medezeggenschapsraad een verzoekschrift ingediend bij de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (hierna te noemen de Commissie). In het verzoekschrift concludeert de medezeggenschapsraad dat de stichting voor nieuwbouw en/of verbouwing van de school advies had moeten vragen aan de medezeggenschapsraad, en dat het besluit tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde en/of het besluit tot verbouwing op de huidige locatie niet in stand kan/kunnen blijven. De stichting stelt zich op het standpunt dat zij reeds op 15 november 2010 tot intrekking van het voorgenomen besluit is gekomen. Op 26 november 2010 heeft mr. Van der Vaart een declaratie aan de medezeggenschapsraad verzonden ten bedrage van € 8.760,42 voor zijn werkzaamheden over de periode van 1 tot en met 23 november 2010. Deze declaratie is onbetaald gebleven. Na een inventarisatie van de mogelijkheden onder leiding van een bemiddelaar heeft de stichting in april 2011 alsnog het voorgenomen besluit genomen tot nieuwbouw op de locatie Rozengaarde. Eind april 2011 heeft de stichting daarover advies gevraagd aan de medezeggenschapsraad. De medezeggenschapsraad heeft negatief geadviseerd, waarna de stichting het voorgenomen besluit toch heeft genomen. De medezeggenschapsraad heeft daarop geen verzoek als bedoeld in artikel 31 aanhef en onder c WMS bij de Commissie ingediend. Op 29 juni 2011 heeft mr. Van der Vaart een declaratie aan de medezeggenschapsraad verzonden ten bedrage van € 23.474,05 voor zijn werkzaamheden in de periode van 24 november 2010 tot en met 17 juni 2011. Deze declaratie is onbetaald gebleven. Thans vordert de medezeggenschapsraad op de voet van artikel 36 lid 1 en lid 2 WMS een verklaring voor recht dat de stichting gehouden is de kosten te vergoeden. De stichting voert onder meer aan dat de raad niet-ontvankelijk is, omdat niet alle leden van de medezeggenschapsraad hebben ingestemd met deze vordering.

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. De medezeggenschapsraad heeft geen rechtspersoonlijkheid en ontleent zijn procesbevoegdheid aan artikel 36 WMS. Artikel 5 WMS houdt in dat de voorzitter de medezeggenschapsraad in rechte vertegenwoordigt. De wijze waarop de medezeggenschapsraad heeft besloten gebruik te maken van zijn procesbevoegdheid is een interne aangelegenheid van de medezeggenschapsraad en mogelijke gebreken in die besluitvorming leiden op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid van de medezeggenschapsraad. Daarbij komt dat (a) niet weersproken is dat de medezeggenschapsraad rechtsgeldig heeft besloten mr. Van der Vaart opdracht te geven tot het verlenen van rechtsbijstand, (b) de stichting in ieder geval sinds 20 september 2010 op de hoogte is van de inschakeling van mr. Van der Vaart, (c) de stichting weet dat de medezeggenschapsraad de kosten van die rechtsbijstand slechts kan voldoen indien hij daartoe door de stichting in staat wordt gesteld, (d) de stichting en de medezeggenschapsraad geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de omvang van de door de stichting te vergoeden kosten en (e) niet weersproken is dat de medezeggenschapsraad rechtsgeldig heeft besloten het geschil over de kosten voor te leggen aan de Commissie. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat de onderhavige procedure de in artikel 36 WMS aangewezen weg is ter beslechting van dit geschil, is het niet verenigbaar met de medeverantwoordelijkheid van de stichting voor het goed functioneren van de medezeggenschap dat de stichting met dit verweer beoogt beslechting van het geschil tussen haar en de medezeggenschapsraad te voorkomen.

De Ondernemingskamer stelt voorop dat voor de toewijsbaarheid van de vordering van de medezeggenschapsraad beslissend is of de kosten waarvan vergoeding wordt gevorderd zijn aan te merken als ‘redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten’ in de zin van artikel 28 WMS en dat niet van belang is hetgeen al dan niet is afgesproken tussen de stichting en de medezeggenschapsraad tijdens het overleg van 18 oktober 2010. De maatstaf van artikel 28 WMS biedt aan de medezeggenschapsraad een zekere beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de te ontplooien activiteiten, maar kosten die niet redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor vervulling van de wettelijke taak van de medezeggenschapsraad komen niet ten laste van het bevoegd gezag. Omdat de stichting in eerste instantie geen bezwaar heeft gemaakt tegen de inschakeling van mr. Van der Vaart, komt het in deze zaak vooral aan op de beoordeling van de omvang van de door hem verrichte werkzaamheden in het licht van de wettelijke maatstaf. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer zijn niet alle kosten van Van der Vaart ‘redelijkerwijs noodzakelijke kosten’.

  • Instantie: Gerechtshof Amsterdam
  • ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4133
  • Roepnaam: Medezeggenschapsraad Protestants-christelijke Basisschool Ds. J.L. Piersonschool te Hengelo/Stichting Scholengroep Gelderveste
  • Zaaknummer: 200.090.839/01 OK
  • Nummer: AR-2012-0421
  • Onderwerpen: Medezeggenschap
  • Trefwoorden: medezeggenschap scholen, kosten medezeggenschapsraad, vergoeding, adviesrecht en ontvankelijkheid