Rechtspraak
X/werkgever
X is in 2004 benoemd tot statutair directeur. Op 26 oktober 2011 is hij op non-actief gesteld. Op 16 november 2011 zijn twee bijzondere algemene vergaderingen van aandeelhouders (BAVA) gehouden. Besloten is om X als bestuurder en werknemer te ontslaan. X stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is.
De rechtbank oordeelt als volgt. De formele gang van zaken rondom de schorsing is niet verlopen zoals de wet deze voorschrijft. Ook inhoudelijk valt daar het nodige op aan te merken. Met name de externe communicatie over de schorsing, waarbij onmiddellijk is meegedeeld dat de arbeidsrelatie beëindigd werd, verdient niet de schoonheidsprijs. Deze mededeling kleurt ook de gang van zaken na de schorsing en het inhoudelijk debat over het voorgenomen ontslag op de BAVA. Daaruit spreekt immers al dat van een voorgenomen besluit geen sprake was, maar dat die beslissing in feite al genomen was. Van een vruchtbaar overleg of raadgevende stem kan dan ook moeilijk gesproken worden, ondanks het feit dat X zijn standpunt op de BAVA en ook daarvoor al uitvoerig heeft kunnen toelichten. Het ontslag is derhalve kennelijk onredelijk.
Het sociaal plan is niet op X van toepassing, zodat het sociaal plan niet maatgevend is voor de hoogte van de vergoeding. Onder verwijzing naar het arrest Rutten/Breed wordt onder meer meegewogen dat werkgever het ontslag te verwijten is en dat X zich niet heeft kunnen voorbereiden op de gevolgen van het ontslag. Met het oog op de leeftijd en ervaring van X is aannemelijk dat hij – ondanks de crisis – binnen afzienbare tijd weer over ander passend werk zal beschikken. Dat zijn positie op de arbeidsmarkt moeilijk zou zijn en dat het vinden van ander werk langer dan een jaar zou gaan duren, is door X wel gesteld maar niet onderbouwd. Een compensatie van de inkomensterugval gedurende een jaar acht de rechtbank in dit geval redelijk. De schadevergoeding wordt vastgesteld op € 90.000 bruto.