Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland, 10 september 2012
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6451
Katholieke Scholenstichting Fectio/werknemer
Werknemer is sinds 2002 in dienst van Fectio als leerkracht op een basisschool. Thans verzoekt Fectio ontbinding wegens disfunctioneren. Werknemer betwist dat sprake is van disfunctioneren en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de hoge werkdruk.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het disfunctioneren heeft Fectio voldoende aannemelijk gemaakt. De stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met de werkdruk wordt verworpen. Het verwijt aan werknemer is geweest dat hij een door hem gevoelde werkdruk, die ook andere leraren ondervinden, zo oplost dat collegae daar last van hadden. Voldoende is door Fectio aannemelijk gemaakt dat dat geen correcte oplossing is voor de zich voordoende problematiek. Daar komt bij dat werknemer vele jaren ervaring had en daardoor verondersteld werd de werkdruk meer aan te kunnen, hetgeen niet is bewaarheid. Bovendien is aannemelijk geworden dat ook ingeschakelde externe deskundigen geen oplossingen meer konden bieden. De arbeidsovereenkomst wordt derhalve ontbonden.
De kantonrechter acht het billijk aan werknemer een vergoeding toe te kennen. Hoewel Fectio erop heeft gewezen dat de minister van Onderwijs in haar brief van 21 juli 2011 (referentie 307660) aan organisaties in onder andere het primair onderwijs heeft aangegeven dat zij het toekennen van een beëindigingsvergoeding in het onderwijs afkeurt, laat dit onverlet dat de kantonrechter in een ontbindingsprocedure een vergoeding kan toekennen. In dit geval is voldoende aannemelijk dat werknemer, die thans 49 jaar oud is en een ononderbroken dienstverband in het onderwijs heeft van langer dan 27 jaar, recht heeft op een uitkering gedurende 8,5 jaar, waarvan drie jaar in de WW en aansluitend 5,5 jaar op grond van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs (Stb. 2001, 61), ook wel Bbwo genoemd. Deze bovenwettelijke werkloosheidsuitkering bedraagt voor werknemer gedurende het eerste jaar van werkloosheid 78% van zijn laatstverdiende salaris en daarna gedurende zeven en een halfjaar 70% van zijn laatstverdiende salaris, zodat hij in totaal 72,36 maandsalarissen ontvangt. Deze werkloosheidsuitkering komt voor rekening van Fectio. Nu een neutrale kantonrechtersformule, dus nog los van de omstandigheid dat wellicht enig verwijt van het einde van de arbeidsovereenkomst zou kunnen worden gemaakt aan werknemer, neer zou komen op 32,5 maandsalarissen, ziet de kantonrechter geen reden om nog een vergoeding daarbovenop toe te kennen. Het risico dat werknemergeconfronteerd wordt met een afwijzing van zijn verzoek om een bovenwettelijke uitkering op grond van de Bbwo is, naar beide partijen onderkennen, klein omdat in het onderhavige geval geen sprake is van een ontbinding wegens een dringende reden of wegens een op een dringende reden gelijkende situatie, zodat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een WW-uitkering zal worden toegekend en vervolgens dan ook de bovenwettelijke uitkering. Er is onvoldoende reden een vergoeding toe te kennen onder de voorwaarde dat geen bovenwettelijke uitkering wordt verstrekt of om geen vergoeding toe te kennen onder de voorwaarde dat wel een bovenwettelijke uitkering aan werknemer zal worden toegekend.