Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 augustus 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7358
Alptax Taxi Service B.V./werknemer
Werkneemster (geboren 1957) is op 14 augustus 2006 voor zes maanden in dienst getreden bij Alptax als allround taxichauffeur. Deze arbeidsovereenkomst is een aantal keren verlengd. Op 23 september 2009 is door partijen een arbeidsovereenkomst getekend, waarbij werkneemster met ingang van 14 augustus 2009 voor onbepaalde tijd in dienst van Alptax is getreden voor 86 uur per maand als allround taxichauffeur. Op 31 januari 2010 valt werkneemster uit wegens arbeidsongeschiktheid. Zij heeft aan de bedrijfsarts meegedeeld dat zij in december 2008 een TIA heeft gehad. Op grond van de ‘Regeling eisen geschiktheid 2000’ dient het rijbewijs – behoudens voor privégebruik – voor de duur van vijf jaar onthouden te worden aan iemand die beroepsmatig vervoerwerk verricht en – onder meer – een TIA heeft gehad. Bij brief van 27 april 2010 heeft (de raadsman van) Alptax de arbeidsovereenkomst, die per 14 augustus 2009 is aangegaan, buitengerechtelijk vernietigd met een beroep op dwaling. In kort geding is de loonvordering van werkneemster toegewezen. Het beroep op dwaling zou in casu in strijd zijn met het opzegverbod tijdens ziekte (geslotenstelselverweer).
Het hof oordeelt als volgt. In beginsel komt Alptax een beroep op dwaling toe. Artikel 130 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) houdt in dat indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR doen onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Uit artikel 131 Reglement rijbewijzen blijkt dat de hiervoor bedoelde aangewezen personen zijn: de korpschef, de commandant, de betrokken officier van justitie en de directeur van het CBR. Uit artikel 131 WVW volgt dat indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130 lid 1 WVW is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen besluit tot (onder meer) een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid. Ingevolge artikel 132 lid 1 sub c WVW dient de betrokkene zich te onderwerpen aan dat onderzoek, waarna het CBR ingevolge artikel 134 lid 1 en 2 WVW na ontvangst van de bevindingen van de deskundige(n) de uitslag van het onderzoek vaststelt en tot ongeldigheid van het rijbewijs besluit indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Ingevolge lid 3 van laatstgenoemd artikel heeft de houder van het rijbewijs – indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren – de bevoegdheid een tweede onderzoek te verlangen. Voormelde procedure brengt mee, dat van ongeschiktheid van werkneemster tot het besturen van een taxi – anders dan Alptax heeft gesteld – na het moment waarop werkneemster naar zij dacht een TIA had doorgemaakt geen sprake is. Dit had immers uitsluitend na onderzoek door of in opdracht van het CBR vastgesteld kunnen worden. Bij haar beroep op dwaling is Alptax ervan uitgegaan dat werkneemster aanstonds geen taxi meer mocht besturen. Nu dat uitgangspunt onjuist is, faalt reeds daarom haar beroep op dwaling.