Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Lodewikus Voorgespannen Beton B.V. c.s.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 september 2012
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX7896

werknemer/Lodewikus Voorgespannen Beton B.V. c.s.

Werkgeversaansprakelijkheid na val van trap op werkterrein. Te veel geschilpunten tussen partijen, waardoor zaak zich niet leent voor deelgeschilprocedure. Afwijzing verzoek

Werknemer, in dienst van Lodewikus Voorgespannen Beton (L.V.B.), is tijdens de uitoefening van zijn werk op het werkterrein van L.V.B. van een trap (vanaf een hoogte van circa 2,5 meter) gevallen. Werknemer stelt als gevolg van het ongeval nekklachten, lage rugklachten met uitstraling naar de linkerheup en verergering van bestaande knieklachten te hebben. Hij stelt L.V.B. hiervoor aansprakelijk. L.V.B. stelt dat de onderhavige zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het enkele feit dat partijen nimmer met de (inhoudelijke) onderhandelingen zijn gestart, zoals door L.V.B. en HDI (verzekeraar) is aangevoerd, is onvoldoende voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor behandeling in de deelgeschilprocedure. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers een geschil aan het begin van het traject van de minnelijke onderhandelingen en een oordeel van de kantonrechter op de aansprakelijkheidsvraag zou, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, buitengerechtelijke onderhandelingen op gang kunnen brengen. Gebleken is dat L.V.B. en HDI niet alleen de aansprakelijkheid betwisten, maar zich ook om diverse andere redenen niet gehouden voelen om tot vergoeding van de door werknemer gestelde schade over te gaan. Zo voeren L.V.B. en HDI onder meer aan dat het de vraag is of en zo ja hoeveel schade werknemer heeft geleden en of er sprake is van een (voldoende) causaal verband tussen de – eventuele – schade en het ongeval. Gelet hierop is de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst gering. Immers, na een oordeel over de aansprakelijkheidsvraag lijken nog veel geschilpunten in de weg te liggen aan minnelijke overeenstemming over de te vergoeden schade. Daar komt bij dat er niet nu reeds tot een eindbeslissing over de eventuele aansprakelijkheid van L.V.B. kan worden gekomen, omdat nadere bewijslevering en/of deskundigenonderzoek noodzakelijk is. Het verzoek wordt derhalve afgewezen. Het verzoek om L.V.B. en HDI in de kosten van de procedure te veroordelen wordt afgewezen, omdat aansprakelijkheid niet is komen vast te staan. Op grond van artikel 1019aa Rv worden wel de kosten van werknemer begroot. De gevorderde 32,85 declarabele uren door de gemachtigde van werknemer doorstaat de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet. Een besteding van 15 uren wordt aanvaardbaar geacht.