Rechtspraak
Binding/ING
Binding behartigt de pensioenbelangen van (oud-)bestuurders en (oud-)directeuren) van ING. In 1995 is aan de directieleden een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden. Artikel 6 van de arbeidsovereenkomsten luidt: ‘Het ingegane pensioen zal worden aangepast aan de ontwikkeling van de afgeleide consumentenprijsindex (CPI-werknemers Laag), gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, doch ten hoogste tot 3% per jaar, tenzij anderszins wordt besloten.’ In 2004 is de pensioenregeling gewijzigd. Ten aanzien van de indexatie wordt bepaald dat deze voorwaardelijk is. Er bestaat geen recht op indexatie, en het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een indexatie zal plaatsvinden. Hierover beslist de Raad van Bestuur van ING Groep jaarlijks. In 2006 wordt de pensioenregeling in verband met aangepaste wetgeving opnieuw gewijzigd en is wederom een voorwaardelijke indexatie opgenomen. Thans is in geschil of de directieleden onvoorwaardelijk recht hebben op indexatie van hun pensioenen (aan het consumentenprijsindexcijfer) en/of ING het recht heeft de financiële middelen voor de toeslagverlening voor (een deel van) 2009 en voor 2010 niet aan de pensioenuitvoerder ter beschikking te stellen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 6 uit de arbeidsovereenkomsten dient te worden uitgelegd conform de Haviltex-norm. Overigens is niet gezegd dat bij hantering van de cao-norm de beoordeling anders zou uitvallen. Uit de tekst van artikel 6 valt niet zonder meer een onvoorwaardelijke indexeringsregeling af te leiden. De tekst van de bepaling en met name het laatste zinsdeel impliceert eerder dat ING de mogelijkheid heeft om over indexering anders te besluiten, waarbij niet kan worden ingezien waarom dat voorbehoud slechts betrekking zou hebben op een verhoging van het in het artikel genoemde maximum van 3%. De door Binding voorgestane uitleg ligt gelet op de formulering niet voor de hand. Stukken waaruit de bedoeling van partijen op dit punt wordt toegelicht (in de door Binding voorgestane zin) zijn niet ingebracht. Ook uit gedragingen van ter zake bevoegde personen bij ING blijkt niet dat het standpunt van Binding juist is. Voorts nopen de redelijkheid en billijkheid niet tot een andere zienswijze. De directieleden functioneerden op een zodanig maatschappelijk niveau, dat van hen verwacht kan worden dat zij precies begrepen wat was of werd overeengekomen. Volgt afwijzing van de vorderingen.