Naar boven ↑

Rechtspraak

COR ING Groep N.V./ING Groep N.V.
Rechtbank Amsterdam, 26 juli 2012
ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2648

COR ING Groep N.V./ING Groep N.V.

COR van ING ontvankelijk in kort geding over adviesrecht ten aanzien van voorgenomen verkoop van het Aziatische Verzekerings- en Investment Managementbedrijf. Procedure ex artikel 36 WOR voldoet niet aan noodzakelijke snelheid. Afwijzing gevraagde voorzieningen, omdat in kort geding niet van de juistheid van de door de COR gepresenteerde cijfers kan worden uitgegaan

Voor de gezamenlijke in Nederland gevestigde ondernemingen van ING is een COR ingesteld. Op grond van een beschikking van de Europese Commissie dient ING onder meer haar verzekeringsactiviteiten af te splitsen. In 2009 heeft de COR geadviseerd over de afsplitsing van het Aziatische Verzekerings- en Investment Managementbedrijf. Thans is in geschil of de COR adviesrecht heeft over de voorgenomen verkoop hiervan. De COR stelt dat het voorgenomen besluit een besluit is als bedoeld in artikel 4.1.b(ii) van het convenant en dat redelijkerwijze te verwachten is dat dit voorgenomen besluit zal leiden tot een besluit als bedoeld onder paragraaf c tot en met f van artikel 25 lid 1 WOR ten aanzien van een in Nederland gevestigde onderneming van ING.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De COR heeft een spoedeisend belang bij de vordering, omdat ING te kennen heeft gegeven geen advies te zullen vragen over de verkoop van het Aziatische Verzekerings- en Investment Managementbedrijf. De procedure ex artikel 36 WOR (met bemiddeling van de bedrijfscommissie) voldoet in een geval als dit niet aan de noodzakelijke snelheid. Dat de COR reeds enige maanden de tijd heeft gehad om de standaardprocedure ex artikel 36 WOR te volgen, leidt er niet toe dat zij thans niet meer in kort geding ontvankelijk is. De door de COR opgegeven reden voor het niet eerder adiƫren van de rechter, namelijk dat hij er zo lang mogelijk naar heeft gestreefd de zaak in onderling overleg op te lossen, acht de voorzieningenrechter afdoende.

Ten aanzien van het te nemen verkoopbesluit voert de COR aan dat er een besluit ten aanzien van een omvangrijke personeelsreductie valt te verwachten. De COR baseert deze stelling echter op enkele algemene cijfers ter zake de omvang van de doorberekende overheadkosten, het geschatte aandeel personeelslasten daarin en een schatting van de loonkosten per personeelslid. ING heeft een verklaring in het geding gebracht waarin gemotiveerd wordt aangegeven dat de doorberekende overheadkosten van geringere omvang zijn dan de COR stelt en dat, mede daarom, het effect van het voorgenomen besluit op het aantal arbeidsplaatsen gering zal zijn. Zonder nader onderzoek naar de feiten, waarvoor een kort geding zich niet leent, kan niet van de juistheid van de door de COR gepresenteerde cijfers worden uitgegaan. Dit staat aan toewijzing van de vordering van de COR in de weg. De voorzieningenrechter heeft er nota van genomen dat de ING heeft aangeboden de door haar gepresenteerde cijfers onder geheimhouding nader aan de COR toe te lichten. Indien de COR van dit aanbod gebruik maakt en de alsdan verkregen nadere toelichting aanleiding geeft tot gerede twijfel omtrent de juistheid van de door de ING in dit kort geding ingenomen stellingen kan de COR zich voor een spoedvoorziening opnieuw tot de voorzieningenrechter wenden. Volgt afwijzing van de gevraagde voorzieningen.