Rechtspraak
werknemer/St. Fundacion Lotto pa Deporte
In deze Arubaanse herroepingszaak gaat het om de vraag of artikel 80 Wet RO van toepassing is op het cassatieberoep tegen een beschikking van het GEA waarin de herroeping van een eerdere ontbindingsbeschikking is afgewezen. Op verzoek van Lotto heeft het gerecht bij beschikking van 14 september 2010 met ingang van die datum de tussen Lotto en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst op grond van artikel 1615w BWA wegens gewichtige redenen ontbonden zonder vergoeding. Werknemer heeft het gerecht bij inleidend verzoekschrift van 13 december 2010 uit hoofde van artikel 382 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (hierna: RvA) verzocht deze ontbindingsbeschikking te herroepen. Volgens hem heeft Lotte beslissende stukken achtergehouden. In zijn beschikking van 22 juli 2011 heeft het gerecht dit beroep afgewezen. Lotto heeft allereerst betoogd dat de cassatietoetsing van de onderhavige klachten uit hoofde van artikel 1 lid 1 Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Stb. 2010, 339, hierna: de Rijkswet cassatierechtspraak) onderworpen is aan de beperkingen van artikel 80 lid 1 Wet RO omdat een ontbindingsbeschikking als de onderhavige in Nederland door de kantonrechter wordt gegeven en een tegen een dergelijke beschikking gericht herroepingsverzoek eveneens door de kantonrechter wordt beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak geldt de in artikel 80 lid 1 Wet RO geregelde beperking van cassatiegronden mede in geval van een cassatieberoep tegen een door een kantonrechter gegeven beslissing inzake de heropening van een geding (HR 19 december 2003, LJN AN7890, NJ 2005, 181 en HR 21 september 2012, LJN BW4896). Het betoog van Lotto stelt de vraag aan de orde of artikel 80 lid 1 Wet RO ook van toepassing is op een cassatieberoep op de voet van de Rijkswet cassatierechtspraak tegen een uitspraak als de onderhavige beschikking, die in Nederland in een vergelijkbare zaak door een kantonrechter zou zijn gedaan. Die vraag moet in ontkennende zin worden beantwoord. De bepaling van artikel 1 lid 1 van de Rijkswet cassatierechtspraak dat de Hoge Raad de burgerlijke zaken van (onder meer) Aruba in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als burgerlijke zaken in Nederland behandelt en beslist voor zover in de Rijkswet cassatierechtspraak niet anders is bepaald, brengt niet mee dat in een geval als het onderhavige de beperking van de cassatiegronden van artikel 80 lid 1 Wet RO geldt. De in Aruba bestaande rechterlijke organisatie, zoals die is ingericht volgens de in 2010 gehandhaafde Eenvormige Landsverordening op de Rechterlijke Organisatie 1985, kent geen kantonrechter zoals die in de Nederlandse rechterlijke organisatie voorkomt. Artikel 2 van de Rijkswet cassatierechtspraak beperkt de mogelijkheid van cassatieberoep in Arubaanse zaken met een gering financieel belang, terwijl die beperking in Nederland op geheel andere wijze is geregeld door het appelverbod van artikel 332 Rv in verbinding met artikel 80 lid 1 Wet RO. Aruba en Nederland kennen dus verschillende stelsels van rechterlijke organisatie terwijl ook de openstelling tot cassatietoetsing op verschillende wijze is geregeld. De beantwoording van de vraag in hoeverre beslissingen van de Arubaanse rechter in cassatie kunnen worden getoetst, behoort dus niet te worden bepaald door het antwoord op de vraag in hoeverre cassatietoetsing mogelijk zou zijn in een vergelijkbare zaak waarover in Nederland is geprocedeerd. Een beslissing van het gerecht in eerste aanleg van Aruba behoort dan ook niet op de grond dat die gegeven is in een zaak die in Nederland door de kantonrechter zou zijn beslist, voor de toepassing van artikel 80 lid 1 Wet RO te worden gelijkgesteld met een beslissing van de Nederlandse kantonrechter. In zoverre is de onderhavige zaak geen ‘overeenkomstig geval’ als bedoeld in artikel 1 lid 1 Rijkswet cassatierechtspraak en bestaat dus geen ruimte voor toepassing van het concordantiebeginsel. Het hiervoor genoemde betoog van Lotto mist dus doel. Het stond werknemer vrij om andere cassatiegronden dan die genoemd in artikel 80 lid 1 Wet RO aan te voeren.