Rechtspraak
Wilton-Feijenoord/werknemer
(Hoger beroep van AR 2011-0261.) Werknemer is van 25 september 1950 tot 6 november 1964 in dienst geweest van Wilton Feijenoord in de functie van plaatwerker. In deze functie is werknemer regelmatig blootgesteld aan asbest. Op 19 maart 2008 is bij werknemer de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Werknemer heeft Wilton-Feijenoord (hierna: WF) aansprakelijk gesteld voor de schade. Werknemer is op 9 september 2008 overleden. WF stelt zich onder meer op het standpunt dat de vordering is verjaard en dat op grond van gezichtspunt c (Van Hese/De Schelde), de mate van verwijtbaarheid, het beroep op deze verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Volgens WF kan haar eerst sinds 1969 een verwijt worden gemaakt (verschijning van het proefschrift van Stumpius). Voorts stelt WF zich op het standpunt dat de schade niet in de uitoefening van de werkzaamheden is geleden. De kantonrechter heeft de vordering van (de erven van) werknemer toegewezen. Tegen dit oordeel keert WF zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Het verweer van WF dat zij er geen rekening mee hoefde te houden dat zij 44 jaar na uitdiensttreding van werknemer aansprakelijk zou worden gesteld, gaat niet op. Op gelijke wijze als dit hof reeds bij arrest van 24 juli 2002, LJN AE6530 (Van Hese-De Schelde na verwijzing) heeft overwogen had ook WF, die onweersproken reeds in 1964 met een mesothelioomgeval onder haar personeel werd geconfronteerd, zo niet reeds vanaf dat jaar dan toch vanaf 1969 ‘bedacht moeten zijn op de mogelijkheid dat zij door (voormalige) werknemers aansprakelijk gesteld zou kunnen worden voor schade veroorzaakt door asbest’ en ‘mogelijk relevant bewijsmateriaal (had) kunnen vastleggen en/of bewaren.’ Gesteld noch gebleken is dat dit voor Wilton-Fijenoord anders lag. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat onweersproken in ‘De Veiligheid’, uitgave van het Veiligheidsinstituut, in de jaren ’50 meermalen werd gepubliceerd over de gevaren van asbest en WF in de persoon van haar bestuurder – ’jarenlang was hij met hart en ziel voorzitter van het Veiligheidsinstituut’ resp. ‘bevlogen voorzitter van de Veiligheidscommissie’ – daarvan op de hoogte moet zijn geweest. Het feit dat werknemer eerst 44 jaar na einde dienstverband ziek geworden is, terwijl de maximale latentietijd van mesothelioom 50 jaar bedraagt, doet aan de aansprakelijkheidstelling niet af (mogelijk wel aan de toerekening). Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.