Rechtspraak
Hoge Raad, 1 februari 2013
ECLI:NL:HR:2013:BY1880
MS ‘Austria’ Schiffahrtsgesellschaft mbH & Co KG/Aruba Ports Authority N.V.
In deze Arubaanse aanvaringszaak gaat het om de vraag aan de hand van welke maatstaf moet worden bepaald of sprake is van een fout van de loods in de zin van artikel 6:170 lid van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (hierna: BWA), in het bijzonder of concordantie van rechtspraak met zich brengt dat de loods slechts aansprakelijk is indien hij de schade heeft veroorzaakt door grove schuld of opzet. Het volgende was aan de hand. Op 31 maart 2005 is het motorschip ZIM Houston III (hierna: het schip, of ZH III) onder loodsaanwijzing de haven van Oranjestad binnengevaren en is daarbij tegen een aldaar afgemeerde loodsboot aangevaren en in fysiek contact gekomen met de kade (hierna ook: de aanvaring). Hierdoor ontstond schade aan het schip, de loodsboot, de kade en een gebouw. In cassatie is alleen de schade aan het schip aan de orde. ZH III is een zeeschip in de zin van artikel 8:2 BWA. Ten tijde van de aanvaring was het schip eigendom van Austria. De loods werkte ten tijde van de aanvaring in dienstverband bij APA en verrichtte de loodsdienst ter uitvoering van zijn taak voor APA. Austria heeft APA aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6:170 BWA, stellende dat de schade aan het schip is veroorzaakt door een fout van de loods, die zijn taak vervulde in dienst van APA. Het hof heeft de vorderingen van Austria afgewezen, stellende dat voor aansprakelijkheid slechts ruimte is, indien de loods opzet of grove schuld valt te verwijten. Tegen dit oordeel keert Austria in cassatie, stellende dat artikel 6:170 BWA deze voorwaarde niet stelt.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Zoals het hof heeft overwogen was ten tijde van de aanvaring de aansprakelijkheid van een loods voor handelingen of nalatigheden waardoor schade is toegebracht aan het geloodste schip niet in bijzondere Arubaanse wetgeving geregeld, maar bevatte de Nederlandse wet wel een bijzondere regeling voor aansprakelijkheid van loodsen. Artikel 3 van de Loodsenwet (Stb. 1988, 353) bepaalt immers dat de loods, voor zover hij handelt in de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden, slechts aansprakelijk is voor schade door hem veroorzaakt door opzet of grove schuld. Het hof heeft terecht, in overeenstemming met het concordantiebeginsel, geoordeeld dat een loods ook naar Arubaans recht slechts aansprakelijk is voor schade die wordt toegebracht aan het door hem geloodste schip, indien hij deze schade heeft veroorzaakt door opzet of grove schuld. Evenzeer terecht heeft het hof bij dat oordeel de omstandigheden betrokken dat in de Nederlandse Antillen een wettelijke regeling, waarin de aansprakelijkheid van de loods geregeld werd in overeenstemming met artikel 3 van de Nederlandse Loodsenwet, in 2005 weliswaar nog niet in werking was getreden, maar wel reeds door de Staten was aangenomen, alsmede dat voor Aruba blijkens een ontwerp-Landsverordening houdende regels met betrekking tot de beloodsing van schepen en het beroep van loods een nagenoeg identieke regeling is beoogd. Het hof heeft uit die omstandigheden kennelijk afgeleid dat er geen grond is voor de veronderstelling dat de maatschappelijke opvattingen in Aruba in dit opzicht afwijken van die in Nederland.