Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag, 18 december 2012
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0681
notariskantoor/de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi
(Verwijzingsarrest van HR 17 februari 2012, AR 2012-0431, Notarissen-arrest.) De centrale vraag is of belanghebbende (een notariskantoor) premieplichtig is voor haar zogenoemde B-aandeelhouders. De aandelen in belanghebbende worden gehouden door tien praktijkvennootschappen, waarvan de aandelen worden gehouden door tien houdstervennootschappen. Belanghebbende kent acht A-aandeelhouders en twee B-aandeelhouders. Met betrekking tot een aantal andere onderwerpen mogen de B-aandeelhouders op grond van de statuten niet meebeslissen. Zo hebben zij geen stemrecht over de overdracht van de onderneming, het aangaan van aansluitingsovereenkomsten met toetredende aandeelhouders, het wijzigen en beëindigen van aansluitingsovereenkomsten, het wijzigen van de algemene bepalingen van de vennootschap, het vaststellen en wijzigen van de reglementen, het verlenen van ontheffing van de eisen die aan aandeelhouders worden gesteld, de ontbinding, fusie of splitsing van de vennootschap en het wijzigen van (de modellen van) de aansluitingsovereenkomsten. Belanghebbende heeft op de voet van artikel 59 lid 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen verzocht tot het geven van een beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen. De Inspecteur heeft op dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist dat belanghebbende, ten aanzien van de notarissen die middellijk B-aandeelhouder van belanghebbende zijn, verzekeringsplichtig is voor de werknemersverzekeringen. Na verwijzing door de Hoge Raad is tussen partijen in geschil of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en de notarissen die middellijk B-aandeelhouder van belanghebbende zijn, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende bestrijdt, dan wel dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking als bedoeld in het koninklijk besluit van 24 december 1986, Stb. 1986, 655 (hierna: het Rariteitenbesluit).
Het hof oordeelt als volgt. Hoewel de B-aandeelhouders op bepaalde onderwerpen geen formele stem hadden, werd die wel gehoord dan wel gevoeld. Aldus hadden alle aandeelhouders van belanghebbende materieel bezien evenveel zeggenschap. Het notarisambt houdt blijkens artikel 2 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) de bevoegdheid in om authentieke akten te verlijden in gevallen waarin de wet dit aan de notaris opdraagt of een partij zulks van hem verlangt alsook andere in de wet opgedragen werkzaamheden te verrichten. Uit de artikelen 17-25a Wna blijkt – kort gezegd – dat de notaris zijn ambt onafhankelijk uitoefent, waarbij hij de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behandelt. De notaris is voorts tucht- en privaatrechtelijk aansprakelijk voor zijn handelen binnen zijn protocol. Vaststaat dat de B-notarissen in 2006 waren benoemd tot notaris. De onbeperkte persoonlijke aansprakelijkheid van de B-notarissen die voortvloeit uit het ambt van notaris betekent dat zij een risico lopen bij hun dienstverrichtingen voor belanghebbende dat niet van rechtswege is toe te rekenen aan belanghebbende in haar hoedanigheid van werkgever. De maatschappelijke positie van de notaris, die zijn bij wet opgedragen dienstverrichtingen in onafhankelijkheid dient uit te voeren, staat voorts op gespannen voet met het aanwezig achten van een gezagsverhouding in relatie tot een werkgever of een instructiebevoegdheid van de werkgever. Daaraan doet niet af dat die gezagsverhouding latent aanwezig kan zijn. Uit de voorgaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien volgt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de B-notarissen persoonlijk. De wijze waarop de vergoeding voor de verrichtingen van de B-notarissen is vormgegeven, wijst weliswaar in beginsel op een arbeidsovereenkomst, maar de mate van zeggenschap die de B-notarissen in het onderhavige geval hebben en de bijzondere aard van het notarisambt, in de zin dat notarissen persoonlijk en onbeperkt aansprakelijk zijn voor hun verrichtingen in hun eigen protocol, staan daaraan in de weg, hetgeen het hof, gelet op alle omstandigheden van het geval, doorslaggevend acht. Van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is derhalve te dezen geen sprake. Van een fictieve dienstbetrekking zoals bedoeld in artikel 5 van het Rariteitenbesluit is in voorliggend geval evenmin sprake. In het tweede lid van dat artikel is immers bepaald dat niet als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding in de zin van de artikelen 3, 4 of 5, onderdeel a, b of c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Ziektewet of de Werkloosheidswet doch de persoon uit hoofde van deze arbeidsverhouding niet als werknemer wordt beschouwd. Hiervoor is geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zodat evenmin sprake is van een werknemer in vorenbedoelde zin. De B-notarissen staan derhalve niet in een fictieve dienstbetrekking tot belanghebbende.