Rechtspraak
werknemer/werkgeefster
Werknemer (63 jaar) is sinds 1971 in dienst, laatstelijk als Public Banking Relationship Manager. Als gevolg van een herseninfarct in 2009 is hij volledig arbeidsongeschikt geworden. Het UWV heeft aan werkgeefster een loonsanctie opgelegd wegens het verrichten van onvoldoende re-integratie-inspanningen. Na verkregen toestemming is de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid opgezegd. Thans stelt werknemer dat de opzegging kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium. Werkgeefster heeft haar re-integratieverplichtingen geschonden, de arbeidsongeschiktheid is terug te voeren op de werkomstandigheden en werkgeefster heeft zich in strijd met het goed werkgeverschap gedragen, aldus werknemer.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vaststaat dat ten tijde van de opzeggingsprocedure geen herstel meer viel te verwachten. De relatie tussen de arbeidsongeschiktheid en de werkomstandigheden is onvoldoende onderbouwd. Het oordeel van het UWV dat werkgeefster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wordt niet gevolgd. De bedrijfsarts heeft telkens geoordeeld dat werknemer niet meer in staat was om zijn eigen werk te verrichten en evenmin in staat was om andere werkzaamheden te verrichten. Het oordeel van de bedrijfsarts – en dat van werknemer zelf – vindt bevestiging in de toekenning door het UWV aan werknemer van een IVA-uitkering naar een mate van de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. De opzegging van de arbeidsovereenkomst zelf heeft geen verandering gebracht in de financiële situatie van werknemer. Aan hem was per 18 mei 2012 een IVA-uitkering toegekend en die is door het eindigen van de arbeidsrelatie niet beïnvloed. Het eindigen van de door werkgeefster op die uitkering betaalde aanvulling staat evenmin in verband met het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Zoals uit de tekst van de toepasselijke cao volgt, houdt dit verband met het bereiken van de maand waarin werknemer 63 jaar oud werd en niet met het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Dat werkgeefster geen (financiële) voorziening voor werknemer heeft getroffen, maakt niet dat in onvoldoende mate is tegemoetgekomen aan de belangen van werknemer. Volgt afwijzing van de vordering.