Rechtspraak
werkgeefster/werknemer
Werknemer is sinds 1981 in dienst, laatstelijk als chauffeur/magazijnmedewerker. Op 7 maart 2012 heeft werkgeefster een ontslagvergunning aangevraagd. Werknemer heeft zich als gevolg van een tumor in zijn kaak op 7 mei 2012 ziek gemeld. Op 10 juli 2012 heeft het UWV toestemming verleend voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen. De arbeidsovereenkomst is opgezegd tegen 31 oktober 2012. Werknemer heeft een procedure aanhangig gemaakt. Hij stelt dat de opzegging vernietigbaar dan wel kennelijk onredelijk is en heeft (uitsluitend) herstel van de dienstbetrekking gevorderd. Thans verzoekt werkgeefster voorwaardelijke ontbinding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkgeefster heeft aan het ontbindingsverzoek dezelfde omstandigheden ten grondslag gelegd als aan haar ontslagaanvraag bij het UWV, te weten het verval van de functie van werknemer, het ontbreken van herplaatsingsmogelijkheden en haar precaire financiële positie. Het verzoek van werkgeefster gaat uit van de vooronderstelling/voorwaarde dat het dienstverband niet is geëindigd althans dat de kantonrechter in de door werknemer aanhangig gemaakte bodemzaak herstel van de dienstbetrekking zal bevelen. Daarmee rijmt niet dat desondanks op diezelfde aangevoerde gronden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou kunnen worden gekomen. Dat zou slechts anders zijn indien in dit geding buiten redelijke twijfel is dat de door werkgeefster aangevoerde feiten en omstandigheden voor juist moeten worden gehouden en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. Tot dat oordeel kan in het beperkte bestek van de onderhavige op een snelle beslissing gerichte ontbindingsprocedure niet worden gekomen. Werkgeefster heeft nog gewezen op het grote financiële risico dat zij loopt, indien de vordering van werknemer tot herstel van de dienstbetrekking met daaraan gekoppeld de loondoorbetaling vanaf 1 november 2012 in de bodemprocedure zou worden toegewezen. Daartegenover staat het even grote belang van werknemer om een rechterlijk oordeel van de bodemrechter in te kunnen roepen over die vordering. Als thans uitsluitend op de door werkgeefster aangevoerde financiële grond tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou worden overgegaan en vervolgens in de bodemprocedure onherroepelijk zou komen vast te staan dat het hem gegeven ontslag geen stand kan houden, zou dit jegens werknemer in hoge mate onbillijk zijn, omdat bij het uitspreken van de ontbinding een feitelijke terugkeer naar de werkplek voor hem wordt afgesneden. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek.