Rechtspraak
Rechtbank Den Haag, 20 maart 2013
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ8153
werknemer/stichting As-Soennah, Centrum Sjeikh Al Islam Ibn Taymia
Werknemer is sinds 2004 als imam in dienst van de stichting As-Soennah. De stichting houdt een salafistische moskee in stand. In de arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding opgenomen. Op 28 maart 2012 is werknemer geschorst. Per 1 juli 2012 is hij ontslagen, omdat hij de geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden en informatie aan de media heeft doorgespeeld waardoor het imago van de moskee zou zijn geschaad. Op 11 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de schorsing niet conform de statuten heeft plaatsgevonden en dat werknemer weer tot de moskee dient te worden toegelaten. Op 23 juni 2012 is tijdens een nieuwe bestuursvergadering opnieuw besloten om werknemer met ingang van 1 september 2012 te ontslaan als werknemer van de stichting. Werknemer stelt thans dat de opzegging kennelijk onredelijk is, primair wegens een valse dan wel voorgewende reden. In reconventie vordert de stichting op grond van artikel 7:611 en 7:661 BW schadevergoeding van werknemer wegens schending van de geheimhoudingsplicht. Bovendien heeft werknemer door het sluiten van illegale islamitische huwelijken de eer en goede naam van de stichting beschadigd, aldus de stichting.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Hoewel gelet op de functie van werknemer inderdaad aangenomen moet worden dat het niet aan het bestuur is om aan werknemer instructies te geven over geloofsopvattingen en geloofstaken, heeft werknemer zich op basis van de bestaande gezagsrelatie wel te conformeren aan besluiten van het bestuur met betrekking tot organisatorische zaken. Dit heeft werknemer ten aanzien van diverse aangelegenheden niet gedaan, waardoor samenwerking in de visie van het bestuur onhoudbaar werd. Werknemer heeft zich jegens derden op een zodanige manier uitgelaten over het conflict met het bestuur dat mogelijk imagoschade voor de stichting is ontstaan. Aldus heeft werknemer in strijd gehandeld met de geheimhoudingsplicht. Van een valse of voorgewende reden is geen sprake. Ook het beroep op het gevolgencriterium faalt. Het verwijt dat de stichting niet in de geest van het vonnis van de voorzieningenrechter van 11 juni 2012 heeft gehandeld, gaat niet op. Met de stichting is de kantonrechter van oordeel dat de voorzieningenrechter louter op procedurele gronden een deel van de vorderingen van werknemer heeft toegewezen en zich niet inhoudelijk heeft uitgelaten over de besluiten van de stichting.
Ten aanzien van de vordering in reconventie wordt geoordeeld dat werknemer zich door het geheimhoudingsbeding te schenden niet als goed werknemer heeft gedragen. In het interview met Trouw op 19 augustus 2012 heeft werknemer verklaard dat hij in een enkele keer in noodsituaties islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk heeft gesloten. Het bestuur zou daarvan hebben geweten. De kantonrechter stelt de stichting in de gelegenheid om bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen dat sprake is geweest van het sluiten door werknemer van islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk nadat tussen partijen uitdrukkelijk was afgesproken dat dit niet meer zou gebeuren en zonder medeweten van het bestuur.