Rechtspraak
Inqest Interim B.V./werknemer
Werknemer is op 20 april 2005 bij Inquest in dienst getreden als inkoopadviseur. Het laatstverdiende salaris bedroeg € 9.384 bruto (excl. vakantietoeslag en overige emolumenten). In de arbeidsovereenkomst staat over de opzegtermijnen het volgende opgenomen: ‘Bij tussentijdse opzegging zal er sprake zijn van een opzegtermijn van drie maanden. (…)’ Met toestemming van het UWV WERKbedrijf is de arbeidsovereenkomst eind november 2009 tegen 31 december 2009 opgezegd. Werknemer vordert gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van een bedrag groot € 40.538,88 bruto. De kantonrechter heeft deze vordering grotendeels toegewezen.
Het hof oordeelt als volgt. In hun arbeidsovereenkomst zijn partijen een opzegtermijn van drie maanden overeengekomen. Daarbij is echter niet aangegeven voor wie van partijen die drie maanden gold, zodat het hof het ervoor houdt dat de termijn voor beide partijen gelding had. Een dergelijke overeenkomst is strijdig met artikel 7:672 lid 3 jo. lid 6 BW. Immers, bij een (contractueel vast te leggen) verlenging van de de werknemer toekomende opzegtermijn van één maand (tot een maximum van zes maanden), dient de voor de werkgever te gelden opzegtermijn op het dubbele te worden gesteld van die voor de werknemer. Aan dat wettelijke voorschrift is, zoals uit het voorgaande blijkt, in dezen niet voldaan. Naar het oordeel van het hof betekent dat echter niet dat nu voor beide partijen een opzegtermijn van drie maanden is afgesproken, de opzegtermijn voor Inquest automatisch zes maanden bedraagt. Immers, het in artikel 7:672 lid 6 BW bepaalde strekt blijkens de wetsgeschiedenis slechts ter bescherming van de werknemer. Het gevolg van het overeenkomen van een langere opzegtermijn die voor beide partijen gelijk is, is slechts dat de werknemer op grond van artikel 3:40 lid 2 BW een beroep toekomt op de vernietigbaarheid van de voor hemzelf geldende termijn van opzegging. Dat is hier niet aan de orde; het gaat hier om de voor de werkgever geldende opzegtermijn. Het beroep op de vernietigbaarheid leidt er dus niet toe (zoals door de kantonrechter geoordeeld en door werknemer betoogd), dat de opzegtermijn van de werkgever wordt verlengd. Van totale nietigheid van het beding met terugval op de wettelijke bepalingen omtrent opzeggen van een arbeidsovereenkomst, zoals wel in de literatuur bepleit en ook door Inquest wordt betoogd, is geen sprake. Vorenstaande betekent, in aanmerking genomen de korting van één maand als in lid 4 van artikel 7:672 BW bepaald, dat voor Inquest een opzegtermijn gold van twee maanden. Nu Inquest heeft opgezegd met een termijn van één maand, betekent dat dat Inquest onregelmatig heeft opgezegd en derhalve schadeplichtig is. Werknemer komt nog aan gefixeerde schadevergoeding een bedrag toe gelijk aan een brutomaandsalaris met inbegrip van vakantietoeslag. Het oordeel van de kantonrechter, neerkomende op een aanvulling van de arbeidsovereenkomst van partijen overeenkomstig de strekking van artikel 7:672 lid 6 BW, hetgeen betekent dat, na aftrek, er een niet in acht genomen opzegtermijn resteert van vier maanden, kan geen stand houden. In verband met de arbeidsongeschiktheid van werknemer komt hem over deze periode 91% van het laatstverdiende loon toe, zijnde het tussen partijen geldende ziekengeld.
Dat partijen de kennelijke bedoeling hadden de arbeidsovereenkomst snel te kunnen opzeggen bij het wegvallen van de opdracht van een van de grootste klanten, maakt niet dat het beroep van werknemer op de wettelijke bescherming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.