Naar boven ↑

Rechtspraak

ABN AMRO/werknemers
Rechtbank Amsterdam, 10 juni 2013
ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3040

ABN AMRO/werknemers

Ontbindingsverzoek ABN AMRO wegens vermeende corruptie werknemers afgewezen door ontbreken ‘hard bewijs’. Tegenverzoek werknemers toegewezen met C=2, hetgeen leidt tot vergoedingen van 3 tot 8 ton

(Zie ook AR 2013-0482.) Werknemers zijn hooggeplaatste werknemers bij ABN en werkzaam binnen de Energy Commodities-teams van ABN. Sinds 2008 is ABN bankier van het bedrijf Oil Marketing & Trading International, verder OMTI. Werknemers hebben op enig moment nadere voorwaarden gesteld aan de financiering van OMTI. Uiteindelijk heeft OMTI een klacht ingediend bij ABN jegens werknemers, stellende dat zij corrupt waren en ‘personal fees’ bedongen van OMTI. ABN heeft uitvoerig onderzoek gedaan. Op 26 maart 2013 heeft ABN werknemers op staande voet ontslagen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat zij een ‘personal fee’ van OMTI hadden gevraagd op 19 september 2012 en op 15 november 2012, en dat zij op of kort na 15 november 2012 vijf met name genoemde maatregelen jegens OMTI hadden genomen. Dit alles tezamen en ieder verwijt afzonderlijk vormde voor ABN een dringende reden. ABN verzoekt in deze procedure voorwaardelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomsten. Werknemers stellen zich op het standpunt dat zij juist alle interne en internationale regelgeving juist hebben nageleefd en OMTI onder druk moesten zetten deze regels na te blijven komen (in het bijzonder vanwege de sancties over het handelsverbod met Iran). Zij doen een zelfstandig tegenverzoek.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verzoek van ABN moet worden afgewezen. Zowel de verklaringen als de bandopname geven de kantonrechter te weinig grond om aan te nemen dat het waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure het ontslag op staande voet op basis van deze gegevens zal worden geacht met goede reden te zijn gegeven (zie AR 2013-0482). Er heeft – voor zover nu valt te overzien – geen open, onafhankelijk onderzoek naar de feiten plaatsgevonden. SIM heeft voornamelijk gezocht naar bevestiging van de klacht en heeft onvoldoende oog gehad voor de mogelijkheid dat de klacht onterecht zou zijn gedaan. Illustratief is in dit verband dat SIM in haar rapport niet slechts objectieve feitelijke bevindingen presenteert, maar conclusies over de schuldvraag trekt. Het tegenverzoek van werknemers wordt toegewezen. Voor werknemer 1 wordt de vergoeding (A=11, B=afgerond € 35.000, C=2) € 770.000 bruto en voor werknemer 2 (A=7, B=afgerond € 21.000, C=2) € 294.000 bruto. Dat de vergoedingen hoog zijn ligt overigens niet zozeer aan de kantonrechtersformule, maar eerder aan het feit dat werknemers naast hun (hoge) salaris zeer aanzienlijke bonussen hebben ontvangen.