Bestuursacademie/AVM

De Bestuursacademie heeft als onderwijsinstelling opleidingen aangeboden ten behoeve van het openbaar bestuur. X is van 1992 op basis van een ambtelijke aanstelling in dienst van Bestuursacademie geweest. X heeft – samen met anderen – in 2001 de private onderneming AVM opgericht. Bij overeenkomst van 2001 heeft X een onderdeel van Bestuursacademie overgenomen (management buy-out). In de koopovereenkomst is een garantiebepaling opgenomen met betrekking tot onder meer de FPU-aanspraak en aanspraken uit het sociaal plan. X is voor 50% in dienst gebleven van de Bestuursacademie en voor 50% in dienst getreden van AVM. Vanaf 2003 heeft de Bestuursacademie met X gesproken over een beëindiging van het dienstverband. Uiteindelijk hebben partijen in 2005 een minnnelijke regeling getroffen waarbij de Bestuursacademie € 100.000 aan vergoeding wegens afkoop van alle uitkeringsrechten van X heeft betaald aan X. Partijen hebben elkaar over en weer finale kwijting verleend. X heeft zijn aanstelling bij AVM uitgebreid naar 0,8 fte. Op 1 juli 2007 is X uit dienst getreden van AVM. Per deze datum is hij voor 100% (1 fte) gebruik gaan maken van zijn FPU-pensioenrechten bij het ABP. Tevens heeft X per 1 juli 2007 een FPU-Gemeentenuitkering (ook aangeduid als FPU-plus-uitkering) aangevraagd en gekregen, gebaseerd op een aanstelling van 0,8 fte. Het ABP heeft bij AVM de ‘werkgeverslasten FPU Gemeenten’ ten behoeve van X in rekening gebracht. Thans vordert AVM vergoeding van deze kosten van Bestuursacademie/BAZN met een beroep op de garantiebepaling uit de koopovereenkomst. Bestuursacademie verzet zich hiertegen, stellende dat nu X eigenaar van AVM is, de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst met finale kwijting zich tegen toewijzing van de vordering verzet.

Het hof oordeelt als volgt. X heeft in die beëindigingsovereenkomst uitdrukkelijk afstand gedaan van alle uitkeringsrechten tegen betaling door de Bestuursacademie van een bedrag van € 100.000 ineens (artikel 3). Die afspraak kan, naar het oordeel van het hof, redelijkerwijs niet anders worden gelezen dan dat partijen daarbij doelden op de uitkeringsrechten voortvloeiend uit het op dat moment nog bestaande dienstverband van 0,5 fte tussen X en de Bestuursacademie. Dat hierbij, zoals de Bestuursacademie stelt, ook de garantie-aanspraken uit het in 2002 aan AVM overgedragen dienstverband door X werden afgekocht (lees: door X werden prijsgegeven), valt noch uit de overeenkomst noch uit de daaraan voorafgaande onderhandelingen af te leiden. Dat X bij het sluiten van de betreffende overeenkomst tevens optrad als vertegenwoordiger van AVM en in die hoedanigheid AVM (ook) heeft verbonden is al evenmin uit de gewisselde correspondentie en de overigens overgelegde stukken af te leiden. Het voorgaande betekent evenwel dat AVM ook slechts een garantie heeft voor de aanspraken die voortvloeien uit de 0,5 fte-aanstelling bij haar en niet de uiteindelijke 0,8 fte-aanstelling. De slotsom luidt dus dat de Bestuursacademie niet kan worden gevolgd in haar stelling dat AVM naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt op de Overnameovereenkomst.