Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting As-Soennah-Centrum Sjeikh Al Islam Ibn Taymia
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 7 augustus 2013
ECLI:NL:RBDHA:2013:10443

werknemer/Stichting As-Soennah-Centrum Sjeikh Al Islam Ibn Taymia

Imam sluit in strijd met gemaakte afspraken islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk en is jegens moskee aansprakelijk voor geleden immateriële schade, die naar billijkheid wordt begroot op € 1.000

Vervolg tussenvonnis (zie AR 2013-0336). De stichting (moskee) vordert van werknemer (imam) schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW en 7:661 BW wegens schending van het toepasselijke geheimhoudingsbeding. In het tussenvonnis is de stichting in de gelegenheid gesteld om nader toe te lichten en te onderbouwen dat sprake is geweest van het sluiten door werknemer van islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk, nadat tussen partijen uitdrukkelijk was afgesproken dat dit niet meer zou gebeuren, en zonder medeweten van het bestuur. De stichting heeft eveneens de gelegenheid gekregen om zich uit te laten over de schade die zij heeft geleden als gevolg van het gedrag van werknemer.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Voldoende staat vast dat de stichting door toedoen van werknemer in haar eer en goede naam is geschaad, zodat haar een immateriële schadevergoeding toekomt. Redengevend is dat het bestuur van de stichting en het gemeentebestuur van Den Haag in 2008 hebben afgesproken dat geen islamitische huwelijken meer zouden worden gesloten zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk. In een interview in Trouw en in het verhoor door de politie Haaglanden op 31 oktober 2012 heeft werknemer erkend dat hij enkele keren islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk heeft gesloten. Thans stelt werknemer dat het geen huwelijken zijn geweest in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Dat is op zichzelf natuurlijk juist. Gelet op onder meer de huidige Marokkaanse Familiewet, de Mudawwana 2004, wordt geoordeeld dat werknemer wel islamitische huwelijken heeft gesloten. Niet valt uit te sluiten dat de door werknemer opgemaakte akten niet als rechtsgeldige huwelijksakten zouden worden aangemerkt in een land als Marokko. De stelling dat het bestuur hiervan niet op de hoogte was, is voldoende door de stichting onderbouwd. Werknemer is op grond van artikel 7:661 BW aansprakelijk voor de door hem aan de stichting toegebrachte schade.

Voor het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding is onder meer van belang dat werknemer zowel als bestuurslid, als vrijwilliger en als werknemer in loondienst jarenlang verbonden is geweest met de stichting en dat de verhouding tussen partijen inmiddels grondig verstoord is geraakt, hetgeen heeft geleid tot het ontslag van werknemer als bestuurder en werknemer van de stichting. Daarnaast is relevant dat werknemer in weerwil van de reeds in 2008 gemaakte afspraken jarenlang is doorgegaan met het opmaken van islamitische huwelijksakten terwijl hij geacht moet worden geweten te hebben dat dit algemeen beschouwd werd als een belangrijke kwestie die zelfs in de landelijke politiek aan de orde is geweest. Deze laatste omstandigheid maakt de immateriële schade van de stichting groter. De schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld en bedraagt € 1.000.