Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 augustus 2013
ECLI:NL:GHARL:2013:5950
werkneemster/Stichting Jeugdhulp Friesland
Werkneemster is op 1 september 2005 als pedagogisch medewerker B in dienst getreden bij Jeugdhulp. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Jeugdzorg van toepassing. Begin 2008 is werkneemster begonnen met een HBO-studie Sociaal Pedagogische Hulpverlening. A, de direct leidinggevende van werkneemster, heeft op enig moment aan werkneemster, op haar verzoek, een studiefaciliteit toegekend, inhoudende dat zij één dag per week aan haar studie zou kunnen besteden, zonder dat dit haar geld zou kosten. Deze afspraak werd mondeling gemaakt. A was op dat moment nog maar kort in functie. Op 29 september 2009 heeft Jeugdhulp aan werkneemster bericht dat de toezeggingen van A in strijd waren met het beleid. Ter compensatie is een bijdrage van 50% voor het lopende studiejaar aangeboden. Daarna zouden er geen studiefaciliteiten meer aangeboden worden. Werkneemster is in 2011 afgestudeerd. In deze procedure vordert ze loon over de dag dat zij met behoud van loon zou zijn vrijgesteld.
Het hof oordeelt als volgt. De toepasselijke cao (versie 2008) heeft in beginsel een standaardkarakter (zie artikel 7 lid 2) maar artikel 7 lid 4 van de cao maakt voor voor studiefaciliteiten een uitzondering, waarbij toestemming van de ondernemingsraad is vereist. De cao voorziet (artikel 48 en uitvoeringsregeling J lid 3) in de mogelijkheid van betaald verlof voor – maximaal – het volgen van de colleges en het afleggen van de tentamens, en eventueel ter voorbereiding van een examen. Het hof constateert dat noch de door werkneemster thans gepresenteerde afspraak noch de regeling zoals die volgens Jeugdzorg luidt, in overeenstemming is met het afwijkende beleid van Jeugdzorg. Evenmin verdragen deze afspraken zich letterlijk met de tekst van de cao. Met de cao strijdige afspraken zijn nietig, op grond van artikel 12 van de Wet CAO, zodat het Jeugdzorg vrijstond op de – in haar ogen – onbevoegd door A gemaakte afspraken terug te komen, terwijl werkneemster geen nakoming van deze nietige afspraken kan vorderen. De vordering van werkneemster kan op de gestelde grondslag niet worden toegewezen. Op eisen van goed werkgeverschap heeft werkneemster zich niet beroepen. Nu Jeugdzorg compensatie heeft aangeboden (in de vorm van betaling van 50% van het collegegeld) en werkneemster daar geen gebruik van heeft willen maken om haar moverende reden, acht het hof het niet aangewezen om die niet gestelde grondslag verder te exploreren. De aangeboden compensatie komt het hof genoegzaam voor. Het zou Jeugdzorg wel sieren dat zij dit aanbod – ook al is het aanvankelijk afgewezen – alsnog gestand zou doen.