Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ABN AMRO Bank N.V.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23 september 2013
ECLI:NL:RBAMS:2013:6237

werkneemster/ABN AMRO Bank N.V.

Opzegging arbeidsovereenkomst langdurig arbeidsongeschikte werkneemster ABN AMRO niet kennelijk onredelijk. Rechtsverwerking ten aanzien van terugvordering van jarenlang ten onrechte toegekende vergoedingen

Werkneemster is sinds 1987 in dienst van ABN AMRO. In 2000 en in 2001 was werkneemster tijdens een dienstreis betrokken bij een auto-ongeval. Sinds 1992 lijdt zij aan hartklachten, als gevolg waarvan zij sinds januari 2004 arbeidsongeschikt is. Sinds 2007 ontvangt werkneemster een IVA-uitkering, die door ABN AMRO wordt aangevuld. ABN AMRO heeft de arbeidsovereenkomst tegen 1 september 2012 opgezegd. Werkneemster stelt dat de opzegging kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium. Ze stelt dat ABN AMRO een verwijt valt te maken van haar arbeidsongeschiktheid, onder meer door een onverantwoord hoge werkdruk. Daarnaast heeft ABN AMRO lang gewacht alvorens de op advies van de arbodienst benodigde ergonomische aanpassingen door te voeren na het auto-ongeluk in 2000. Voorts stelt werkneemster dat ABN AMRO in 2004, voordat zij definitief uitviel, onvoldoende adequaat heeft ingegrepen om de werkomstandigheden op de afdeling waar zij toen werkzaam was te verbeteren. In reconventie vordert ABN AMRO terugbetaling van betaling van € 48.825,50 bruto en € 4.244,73 netto. ABN AMRO stelt hiertoe dat zij in februari 2012 heeft geconstateerd dat werkneemster vanwege haar langdurige arbeidsongeschiktheid ten onrechte vergoedingen in het kader van het vervoersbudget, bovenwettelijke vakantie-uren en voor woon-werkverkeer ontving.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Niet is komen vast te staan dat de werkomstandigheden en onvoldoende aanpassing daarvan door ABN AMRO hebben geleid tot de uiteindelijke definitieve uitval van werkneemster. Werkneemster heeft ook geen enkele medische verklaring in het geding gebracht waaruit enig causaal verband valt af te leiden. Vanwege de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid ontvangt werkneemster sinds januari 2007 een IVA-uitkering, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de ontvanger niet meer aan het werk komt. Een voortdurend dienstverband wordt daarmee zinledig. Niettemin heeft ABN AMRO, om niet geheel duidelijke redenen, het dienstverband nog vijf jaar laten voortduren. Het uitstel van het ontslag en ook het uiteindelijke ontslag hadden geen invloed op de hoogte van de aanvulling op haar uitkering die ABN AMRO overeenkomstig de cao aan werkneemster tot haar 63e jaar zal voldoen. Hieruit volgt dat werkneemster qua inkomenspositie niet in een nadeliger positie is gebracht door de opzegging van het dienstverband. Het ontslag is niet kennelijk onredelijk.

De vordering in reconventie wordt afgewezen. Bij brief d.d. 27 februari 2012 kondigde ABN AMRO ineens aan dat zij € 48.825,00 bruto en € 4.244,73 netto over de voorafgaande jaren onverschuldigd betaald had. Vervolgens heeft ABN AMRO noch het moment van opzegging in mei 2012 noch het moment van de eindafrekening bij het einde van het dienstverband op 1 september 2012 aangegrepen om tot een definitieve correctie te komen. Ter zitting heeft ABN AMRO desgevraagd verklaard geen voorbehoud te hebben gemaakt bij de eindafrekening. Eerst nadat werkneemster een procedure aanhangig maakte stelde ABN AMRO een vordering in. Deze gang van zaken leidt tot het oordeel dat ABN AMRO haar recht om thans nog eventueel te veel betaalde bedragen tijdens het dienstverband terug te vorderen heeft verwerkt.