Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgever
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 2 oktober 2013
ECLI:NL:RBZWB:2013:7462

werkneemster/werkgever

Pensioenschade en slecht werkgeverschap zijn bij de vaststelling van de hoogte van ontbindingsvergoeding meegewogen, zodat niet meer in een aparte procedure schadevergoeding kan worden gevorderd. Afwijzing vordering tot betaling volledige proceskosten

Werkneemster is in dienst geweest als onderwijzeres. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 november 2010 ontbonden. Daarbij heeft de kantonrechter, rekening houdend met een door werkneemster na haar ontslag op basis van het Besluit Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling voor Onderwijspersoneel te ontvangen uitkering van € 223.682,02 bruto, aan werkneemster een ontbindingsvergoeding toegekend van € 21.156 bruto. De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Thans vordert werkneemster betaling van proceskosten, vergoeding van pensioenschade, achterstallig loon en immateriële schadevergoeding.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De vordering tot vergoeding van proceskosten wordt afgewezen. In de reeds gevoerde procedures tussen partijen zijn over de proceskosten al (gerechtelijke) beslissingen genomen, zodat die niet nog eens in een aparte procedure gevorderd kunnen worden. Bovendien heeft werkneemster in die eerdere procedures ook niet om een werkelijke proceskostenvergoeding verzocht.

Onder verwijzing naar het arrest Baijings (HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257) en het arrest Seminis (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0896) wordt geoordeeld dat de ontbindingsrechter is gehouden om het resultaat van zijn toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid ten volle tot uitdrukking te laten komen in de hoogte van de vergoeding. Uitgangspunt is dan ook dat bij de vaststelling van de ontbindingsvergoeding in beginsel alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden worden meegewogen. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan de ontbindingsrechter een specifieke omstandigheid buiten de toetsing van redelijkheid en billijkheid houden, maar dan moet hij die betreffende omstandigheid wel uitdrukkelijk benoemen, en bovendien moet de rechter ook nog eens uitdrukkelijk aangeven dat die omstandigheid in een afzonderlijke procedure kan worden getoetst respectievelijk een daarop gebaseerde vordering in die afzonderlijke procedure aanhangig kan worden gemaakt. Vastgesteld wordt dat de ontbindingsrechter in zijn beschikking van 12 oktober 2010 bij de vaststelling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding zowel de kwestie van de pensioenschade als de kwestie van het slecht werkgeverschap heeft meegenomen. Er bestaat thans dan ook geen ruimte meer om de vorderingen van werkneemster in een aparte procedure opnieuw te (laten) beoordelen en de vorderingen worden reeds daarom afgewezen.