Naar boven ↑

Rechtspraak

Ondernemingsraad X/X
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 5 november 2013
ECLI:NL:RBMNE:2013:5497

Ondernemingsraad X/X

Overeenkomst met spelregels rond het lidmaatschap van de OR wordt gekwalificeerd als ondernemingsovereenkomst. Ondernemer is niet gerechtigd de werktijd die voorzitter en secretaris op grond van de spelregels aan OR-werkzaamheden mogen besteden eenzijdig te wijzigen

In 2011 is tussen X en de ondernemingsraad van X (hierna: OR) een document overeengekomen met de titel ‘Spelregels rond het lidmaatschap van de Ondernemingsraad’ (hierna: de spelregels). In de spelregels staat onder meer dat de voorzitter en de secretaris van de OR voor 50% zijn vrijgemaakt voor hun OR-werkzaamheden. In juli 2013 is aan de voorzitter en de secretaris meegedeeld dat de inzet voor OR-werkzaamheden is vastgesteld op maximaal acht uur per week. Kern van het onderhavige geschil is de vraag of X aan de spelregels uit 2011 is gebonden en in hoeverre X gerechtigd is de spelregels eenzijdig te wijzigen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De OR heeft betoogd dat de spelregels uit 2011 als ondernemingsovereenkomst in de zin van artikel 32 lid 2 WOR dienen te worden beschouwd. Partijen verschillen er niet over van mening dat de in 2011 gemaakte afspraken voldoen aan de in artikel 32 lid 2 WOR omschreven geldigheidsvereisten. Het geschil betreft de – preliminaire – vraag of X zich überhaupt jegens haar OR heeft verbonden. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van de artikelen 6:217 BW, 3:35 BW en het Haviltex-arrest (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635). Uit de omstandigheid dat de afspraken door X zijn gecommuniceerd met de leidinggevenden, heeft de OR mogen opmaken dat X zich ervoor inspande om de naleving van de gemaakte afspraken binnen de onderneming te verzekeren. Waar het de tijdbesteding door de voorzitter en de secretaris betreft, waren de afspraken ook voldoende bepaald: beiden werden vrijgesteld voor de helft van hun werktijd. Vaststaat dat deze afspraken tot in juli 2013 door partijen steeds zijn nageleefd. Volgens X moet een strikt onderscheid worden gemaakt tussen de afspraken die in het kader van artikel 18 WOR plegen te worden gemaakt en anderzijds de in artikel 32 lid 2 WOR bedoelde overeenkomst. Van een ‘convenant’ in de zin van artikel 32 lid 2 WOR kan volgens X slechts sprake zijn als de ondernemer aan de OR ‘extra’ bevoegdheden verleent. Dit standpunt wordt verworpen. Noch de wettekst, noch de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1995/96, 24 615, nr. 3, p. 25) van artikel 32 lid 2 WOR biedt aanknopingspunten voor een dergelijke beperkte uitleg en het door X verdedigde onderscheid. Op grond van artikel 32 lid 2 WOR kunnen niet alleen bovenwettelijke bevoegdheden worden toegekend, maar kunnen ook aanvullende voorschriften over de toepassing van het bij of krachtens de WOR bepaalde worden gegeven.

De verhouding tussen partijen wordt door de eisen van de redelijkheid en billijkheid geregeerd. Daarom, alsmede gelet op de aard van de in 2011 overeengekomen spelregels en de daaraan gedurende geruime tijd gegeven uitvoering, kon X de werktijd die voorzitter en secretaris van de OR aan hun OR-werk mogen besteden niet verminderen zonder voorafgaand overleg met de OR, zijnde haar contractspartij bij de ondernemingsovereenkomst. Ook indien er evenwel vanuit zou moeten worden gegaan dat het de bedoeling van X is geweest om redelijk overleg met de OR te voeren en dat het daar niet van is gekomen, is niet voldaan aan het in de rechtspraak (Hof Den Haag 3 november 2006, JAR 2007/32) aan een rechtsgeldige wijziging van een ondernemingsovereenkomst gestelde vereiste dat zwaarwichtige redenen de door de ondernemer gewenste aanpassing noodzakelijk maken. Het enkele feit dat de bedrijfsresultaten onder druk staan, betekent niet dat de voorzitter en secretaris hun OR-werk in minder dan de helft van de tijd moeten gaan doen. Partijen zullen met elkaar in overleg moeten over aanpassing van de spelregels uit 2011.