Rechtspraak
werkgever/werknemerRechtbank Noord-Holland, 14 november 2013
werkgever/werknemer
Werknemer (48 jaar) is sinds 19 juli 2011 in dienst van werkgever in de functie productmanager. Werkgever maakt onderdeel uit van een concern. Werkgever is de laatste jaren bedrijfseconomisch in zwaar weer komen te verkeren. De verliezen vanaf 2008 zijn direct dan wel indirect gefinancierd door de houdstermaatschappij. Besloten is de bedrijfsactiviteiten van werkgever te beëindigen en al het personeel te ontslaan. Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst van werknemer. Voor het betalen van een vergoeding is volgens werkgever geen enkele ruimte. Werknemer begrijpt dat de arbeidsovereenkomst zal moeten worden ontbonden, maar verzoekt om toekenning van een passende ontslagvergoeding. Hij stelt dat van de houdstermaatschappij kan worden gevergd dat zij een behoorlijke afvloeiingsregeling financiert.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vaststaat dat alle arbeidsplaatsen zijn komen te vervallen, zodat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Aan werknemer wordt een vergoeding toegekend van € 13.608 bruto (C=1). Het beroep van werkgever op de habe-nichts exceptie wordt verworpen. Niet valt in te zien waarom, al dan niet met behulp van de houdstermaatschappij, wel kan worden voldaan aan andere verplichtingen, waaronder die ten opzichte van de bank, maar niet aan de verplichting om te zorgen voor een behoorlijke afvloeiingsregeling. Het is vooralsnog kennelijk niet de bedoeling werkgever te laten failleren, kennelijk omdat dit voor de houdstermaatschappij in haar relatie tot de bank financieel gunstiger is. De ter zitting door de gemachtigde van werkgever uitgesproken verwachting dat werkgever alsnog gaat failleren als een vergoeding wordt toegekend, neemt de kantonrechter voor kennisneming aan. In dat geval vindt in elk geval een verdeling van de activa plaats, waarbij de werknemers niet per definitie buiten spel staan.