Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 29 november 2013
ECLI:NL:RBZWB:2013:9004
werknemer/werkgever
Werknemer is sinds 1985 in dienst van werkgeefster. Hij is werkzaam in de functie van bedrijfsleider. Werkgeefster is een garagebedrijf, dat ook ambulances levert en het onderhoud daarvan verzorgt. Op 13 maart 2013 is werknemer op het werk aangehouden en overgebracht naar een politiebureau. Hij wordt verdacht van het opzettelijk onbruikbaar maken van ambulances. Nadat werkgeefster van de rechter-commissaris heeft vernomen dat werknemer voor de duur van 14 dagen in bewaring zal worden gesteld, is werknemer op staande voet ontslagen. Dit is bij brief van 18 maart 2013 bevestigd. Op 11 oktober 2013 is werknemer strafrechtelijk veroordeeld voor de duur van 12 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Werknemer stelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, omdat slechts sprake was van een verdenking. Dit maakt dat maakt geen dringende reden kan worden aangenomen. De werknemer behoort onschuldig gehouden te worden, zolang hij door de strafrechter niet is veroordeeld.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De stelling dat niet aan de onverwijldheidseis zou zijn voldaan faalt. Ondanks de aanwezigheid van alternatieven voor het ontslag op staande voet, kan ook bij de enkele verdenking van een strafbaar feit sprake zijn van omstandigheden die niet alleen maken dat onmiddellijk ingrijpen aangewezen is, maar ook dat ontslag op staande voet gegeven kan worden. Alle omstandigheden van het geval dienen immers meegewogen te worden. Niet volstaan kan worden met een beroep op de onschuldpresumptie. Gelet op de ernst van de beschuldigingen en de impact daarvan op de organisatie, in combinatie met de publiciteit die de aanhouding van werknemer gegenereerd heeft, de relatie tussen het strafbare feit en het werk, de leidinggevende positie van werknemer en de afhankelijke relatie van werkgeefster ten opzichte van opdrachtgevers, is niet uit te sluiten dat de bodemrechter tot de conclusie komt dat terecht ontslag op staande voet is gegeven. Door het geven van het ontslag heeft werkgeefster duidelijk gemaakt dat zij zich onmiddellijk en volledig distantieerde van het verweten gedrag, waarbij zij op dat moment belang had. Dat wordt niet anders als de gevolgen van het ontslag voor werknemer (geen inkomen, geen uitkering) in combinatie met de vlekkeloze staat van dienst van werknemer en de duur van diens dienstverband (27 jaar) in aanmerking worden genomen. Voor de beoordeling van de gevolgen weegt ook mee dat het ontslag op staande voet geen stand zou houden als na vernietiging daarvan, in de procedure daarna of op enig ander moment daarna, kwam vast te staan dat de verdenking ongegrond is geweest. In zoverre had dit ontslag op staande voet niet automatisch onomkeerbare gevolgen, maar heeft werkgeefster zich afhankelijk gemaakt van het verdere verloop van de strafprocedure en de vraag of de verdenking juist zou zijn. Volgt afwijzing van de vordering.