Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 21 januari 2014
ECLI:NL:GHARL:2014:376
werknemer/werkgever
Werknemer is op 17 juli 2006 in dienst getreden bij werkgever, alwaar hij begin 2013 werkzaam was als Eerste Medewerker. Op 25 februari 2013 en 23 april 2013 wordt werknemer door zijn leidinggevenden aangesproken op de pauzes die hij neemt; dit is voor werkgever aanleiding om hem uit zijn functie van Eerste Medewerker te halen en hem op 24 april 2013 een andere werkplek, op de krattenwasserij aan te wijzen. Op 26 april 2013 heeft werknemer zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 1 mei 2013 geoordeeld dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek. Wel is sprake van een arbeidsconflict. De bedrijfsarts heeft geadviseerd een derde, onafhankelijke en deskundige, partij in te schakelen die zou kunnen bemiddelen. Dit tafereel herhaalt zich nadien nog tweemaal. In juli is – na tussenkomst van een mediator – een vaststellingsovereenkomst opgesteld waarin partijen overeenkomen dat zij uit elkaar wensen te gaan op neutrale gronden. Deze vaststellingsovereenkomst is van handtekeningen voorzien. In de nadere uitwerking van deze overeenkomst zijn nog diverse aanpassingen verricht. In augustus meldt de nieuwe advocaat van werknemer zich en stelt zich op het standpunt niet akkoord te zijn gegaan met de nadere uitwerking van de vaststellingsovereenkomst. In deze procedure staat de vraag centraal of dit het geval is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat uit de e-mailcorrespondentie van de jurist van CNV (gemachtigde van werknemer) bleek dat de onderhandelingen waren geëindigd. Het ontbreken van een handtekening onder de nadere beëindigingsovereenkomst doet daaraan niet af. De loonvordering van werknemer per 1 oktober 2013 wordt daarom afgewezen.
Het hof is voorshands van oordeel dat werkgever op deze mail van de bevoegde vertegenwoordiger/rechtshulpverlener van werknemer mocht afgaan en dat werkgever daaraan gebonden is, hetzij op grond van artikel 3:66 BW indien mr. Borger binnen zijn bevoegdheid is gebleven, hetzij op grond van artikel 3:61 lid 2 BW, indien – gelijk werknemer stelt – mr. Borger de grens van de hem verleende bevoegdheid heeft overschreden. Mr. Borger is namens werknemer met de inhoud van de (gewijzigde) beëindigingsovereenkomst, inclusief de gehandhaafde datering van 25 juli 2013, akkoord gegaan. Deze overeenkomst staat eraan in de weg dat werknemer met recht aanspraak maakt op loonbetaling na oktober 2013. De beëindigingsovereenkomst zoals geaccordeerd op 13 augustus 2013 is een nadere uitwerking van de vaststellingsovereenkomst van 25 juli 2013 en wijkt daarvan niet op essentiële punten af, zodat handhaving van de datum van de vaststellingsovereenkomst niet als valsheid in geschrift of anderszins onbetamelijk kan worden aangemerkt. Ook het beroep op misbruik van omstandigheden treft geen doel. Dat werknemer enige druk op de juristen van het CNV heeft uitgeoefend teneinde de beëindigingsovereenkomst met voortvarendheid op papier te zetten, maakt nog niet dat dit gekwalificeerd mag worden als misbruik van omstandigheden. Ook als waar zou zijn dat mr. Borger vervolgens druk op werknemer heeft uitgeoefend om akkoord te gaan, levert dat nog steeds geen misbruik van omstandigheden op.