Rechtspraak
Hoge Raad, 31 januari 2014
ECLI:NL:HR:2014:218
werknemer/Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken
Werknemer was in 1996 werkzaam als heftruckchauffeur bij A B.V. (hierna: de werkgever). Na twee ongevallen op 24 en 25 mei 1996 heeft hij zich ziek gemeld. Met ingang van 21 maart 1998 ontving werknemer een WAO-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Vanaf deze datum ontving hij van Schade N.V. een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering (hierna: de aanvullende uitkering). De aanvullende uitkering werd aan werknemer verstrekt op basis van een collectieve verzekering die de werkgever bij Schade N.V. had afgesloten overeenkomstig een algemeen verbindend verklaarde cao Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaalnijverheid (hierna: cao AVIM). Op de verzekering is een uitkeringsreglement (hierna: het uitkeringsreglement) van toepassing. De werkgever heeft werknemer per 23 april 1998 ontslagen. Schade N.V. heeft de aanvullende uitkering van werknemer beëindigd per 12 juni 2003 omdat vanaf die datum de WAO-uitkering door het UWV werd ingetrokken (werknemer was minder dan 15% arbeidsongeschikt en genoot inkomsten via de Wet REA). In november 2006 valt werknemer opnieuw uit. Bij besluit van 2008 wordt werknemer per december 2006 een WAO-uitkering toegekend. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op aanvulling van Schade NV. De centrale vraag is of werknemer aanspraak heeft op deze aanvulling. Het hof overwoog als volgt. Artikel 3 lid 1 van het uitkeringsreglement beoogt te waarborgen dat de (gewezen) werknemer op de dag van de eerste ziekmelding bij Schade N.V. was verzekerd. De dag van de eerste ziekmelding is in het reglement niet gedefinieerd. Ingevolge artikel 8 lid 1 onder a van het uitkeringsreglement had werknemer zijn recht op de aanvullende uitkering verloren door het besluit van 23 april 2003 van het UWV. Werknemer mocht in redelijkheid niet verwachten dat een latere ziekmelding tot gevolg zou hebben dat de aanvullende uitkering alsnog over een eerdere periode moest worden uitgekeerd. Voor een hervatting daarvan per datum ziekmelding (6 november 2006) of vier weken nadien (4 december 2006) eist artikel 3 lid 1 van het uitkeringsreglement dat werknemer nog bij Schade N.V. was verzekerd, hetgeen niet het geval was. Werknemer stelt evenwel dat de hernieuwde toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met toepassing van artikel 43a lid 1 WAO is geschied op grond van dezelfde oorzaak als de eerste ziekmelding. Dan herleeft gezien de artikelen 3 en 8 van het uitkeringsreglement tevens de aanvullende uitkering van Schade N.V., aldus werknemer.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Nu het uitkeringsreglement onderdeel is van een algemeen verbindend verklaarde cao, vormt het recht in de zin van artikel 79 Wet RO, zodat de Hoge Raad de uitleg van het hof dienaangaande op juistheid heeft te onderzoeken. In dit verband is bij de uitleg van de in het geding zijnde bepalingen (art. 3 en 8) mede van belang welke betekenis naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao en de eventuele toelichting daarbij (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173; HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). In cassatie is niet bestreden dat, zoals het hof heeft vastgesteld, de bepalingen van de aanvullende verzekering niet met zoveel woorden voorzien in de situatie waarin een WAO-uitkering op grond van artikel 43a lid 1 WAO wordt toegekend. Artikel 43a lid 1 WAO houdt onder meer in dat indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43 lid 1 WAO is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking opnieuw arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de uitkering werd ingetrokken, toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken onafgebroken heeft geduurd. Het oordeel van het hof komt erop neer dat volgens de artikelen 3 en 8 (in onderling verband en in verband met art. 4) van het uitkeringsreglement voor de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde in de zin van de aanvullende verzekering was vereist dat werknemer op het moment van de toekenning van de WAO-uitkering op grond van artikel 43a lid 1 WAO, verzekerd was bij Schade N.V. via een werkgever in de metaal en techniek, en dat dit volgens die bepalingen toen niet het geval was. De uitleg die het hof hiermee heeft gegeven aan de artikelen 3 en 8 van het uitkeringsreglement, is juist. Aan de aanvullende verzekering via de voormalige werkgever van werknemer is volgens artikel 8 van het uitkeringsreglement een einde gekomen bij de beëindiging van de WAO-uitkering in 2003. Toen aan werknemer op grond van artikel 43a lid 1 WAO opnieuw een WAO-uitkering werd toegekend, was hij, anders dan artikel 3 van het uitkeringsreglement eist, niet via enige werkgever in de metaal en techniek bij Schade N.V. aanvullend verzekerd. Deze eis geldt ook indien wordt meegewogen dat die hernieuwe toekenning geschiedde wegens een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak als die van de toekenning van een WAO-uitkering tot 12 juni 2003. Artikel 4 lid 4 tweede volzin van het uitkeringsreglement verlangt immers dat werknemer op de ingangsdatum van de toekenning bij Schade N.V. was verzekerd.