Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 22 januari 2014
ECLI:NL:RBMNE:2014:251
Staat der Nederlanden/X
X heeft enige tijd IT-werkzaamheden verricht bij de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: de Tweede Kamer). Daarna is tussen X en de Tweede Kamer een conflict ontstaan over de beëindiging van de inzet van X en over door hem gestelde vorderingen, die door de Tweede Kamer niet zijn erkend. X heeft veelvuldig contact gezocht met medewerkers van de Tweede Kamer. Zo heeft hij op 14 oktober 2013 een e-mailbericht verzonden aan twee medewerkers, heeft hij in totaal 21 sms-berichten gestuurd aan twee andere medewerkers en heeft hij een LinkedIn-verzoek gericht tot weer een andere medewerker. X is uitdrukkelijk verzocht hiermee te stoppen. De Staat vordert X te veroordelen om zich te onthouden van het (doen) benaderen van alle medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer, waar en op welke wijze dan ook.
De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de stellingen van partijen en de in het geding gebrachte producties voldoende blijkt dat X verschillende medewerkers van de Tweede Kamer zeer frequent heeft benaderd, en dat hij de herhaaldelijk gedane mededeling dat hij zich niet rechtstreeks tot de medewerkers van de Tweede Kamer dient te richten, maar tot de directeur Bedrijfsvoering en/of tot de raadsman van de Staat, opzettelijk in de wind heeft geslagen. Het is begrijpelijk dat de medewerkers van de Tweede Kamer het grote aantal door X verzonden berichten, in combinatie met de gebleken inhoud daarvan, als hinderlijk, intimiderend, bedreigend en beangstigend hebben ervaren, zeker zover X daarbij ook gebruik heeft gemaakt van persoonlijke e-mailadressen en telefoonnummers. Daarmee staat naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam vast dat X inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betreffende medewerkers. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat X onrechtmatig heeft gehandeld jegens deze medewerkers en jegens de Tweede Kamer. Het gevorderde contactverbod wordt toegewezen. De dwangsom wordt vastgesteld op € 500 per overtreding, met een maximum van € 50.000.