Naar boven ↑

Rechtspraak

X BV/Y BV
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 1 april 2014
ECLI:NL:GHARL:2014:2590

X BV/Y BV

Non-concurrentiebedingen die de overdracht van goodwill en ontwikkelde knowhow van verkoper naar koper waarborgen, vallen niet onder de reikwijdte van het kartelverbod van artikel 101 VWEU.

(Zie ook AR 2014-0312.) Tussen A en B is een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beslechting van een langlopend geschil. In deze vaststellingsovereenkomst heeft A de resterende 50% aandelen die B bezat in X overgenomen. In de vaststellingsovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen, inhoudende dat B gedurende een periode van vijf jaar geen concurrerende activiteiten zal ontplooien. B is middels vennootschappen Z en Y toch actief geraakt op de sorteermachines en -softwaremarkt. A heeft vervolgens de contractuele boetes uit de vaststellingsovereenkomst gevorderd. In hoger beroep stelt B zich onder meer op het standpunt dat de non-concurrentieclausule in de vaststellingsovereenkomst in strijd is met artikel 101 VWEU (kartelverbod).

Het hof oordeelt als volgt. Bij de beoordeling hiervan stelt het hof voorop dat het in dit geval gaat om concurrentiebeperkende afspraken, die zijn gemaakt in het kader van de overname van het belang van B in X, waardoor A de volledige zeggenschap over X verkreeg. Niet ter discussie staat dat het primaire doel van deze afspraken niet was het beperken van de mededinging, maar het mogelijk maken van de overname, die diende als oplossing voor de geschillen die tussen A en B in het kader van hun samenwerking in X waren ontstaan. Dergelijke afspraken vallen, als nevenrestricties, niet onder het verbod van artikel 101 lid 1 VWEU, indien zij rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van een concentratie als bedoeld in de EG-concentratieverordening (Verordening 139/2004, PB 2004, L 24) en Mededeling 2005/C 56/03 van de Commissie (PB 2005, C 56). Met partijen gaat het hof ervan uit dat de onderhavige afspraken rechtstreeks verband houden met een concentratie in voormelde zin. De vraag resteert dus of de uit de bedingen voortvloeiende beperkingen noodzakelijk waren. In voormelde mededeling van de Commissie is daarover (onder nr. 18) het volgende opgenomen: Om de volledige waarde van de overgedragen activa te verkrijgen, moet de koper een zekere mate van bescherming kunnen genieten tegen concurrentie van de verkoper, zodat hij het vertrouwen van de klanten kan winnen en de kennis kan assimileren en aanwenden. Dergelijke niet-concurrentiebedingen waarborgen de overdracht aan de koper van de volledige waarde van de overgedragen activa, die over het algemeen zowel materiële als immateriële activa kunnen omvatten, zoals de door de verkoper opgebouwde goodwill of ontwikkelde knowhow. Deze houden niet alleen rechtstreeks verband met de concentratie, maar zijn ook noodzakelijk voor de totstandbrenging ervan, omdat zonder deze bedingen er redelijke gronden zouden zijn om aan te nemen dat de verkoop van de onderneming of een deel ervan geen doorgang zou vinden. Het hof acht het aannemelijk dat met de bedingen in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst is beoogd om de waarde en de levensduur van de in X opgebouwde goodwill en knowhow te beschermen. Het ligt vervolgens voor de hand dat A zonder bescherming van deze essentiële vermogensbestanddelen niet bereid zou zijn geweest het belang van A in X tegen de overeengekomen prijs over te nemen. Daarbij moet worden bedacht dat de overname onderdeel was van een regeling ter oplossing van de ernstige geschillen die tussen A en B waren ontstaan; het vermoeden van A dat B bezig was concurrerende activiteiten op te zetten, speelde daarbij een belangrijke rol. Aannemelijk is dan ook dat de overname zonder stringente voorwaarden op dat punt geen doorgang zou hebben kunnen vinden. Zoals in de mededeling van de Commissie (onder nrs. 19 en 20) verder is vermeld, zijn dergelijke niet-concurrentiebedingen slechts gerechtvaardigd door de legitieme doelstelling van de totstandbrenging van de concentratie, wanneer de duur, het geografische toepassingsgebied en de materiële en personele reikwijdte ervan niet verder gaan dan wat redelijkerwijs daartoe noodzakelijk kan worden geacht. Niet-concurrentiebedingen zijn gerechtvaardigd voor perioden van maximaal drie jaar wanneer de overdracht van de onderneming, zoals in dit geval, de overdracht van de klantentrouw in de vorm van goodwill en knowhow omvat. In uitzonderlijke gevallen kunnen echter langere periodes gerechtvaardigd zijn. Naar het oordeel van het hof doet zich een dergelijk uitzonderlijk geval hier voor en valt de overeengekomen duur van vijf jaar voor de in artikel 6.1.b opgenomen beperkingen nog net te billijken. Daarbij is van belang dat B niet (gemotiveerd) heeft betwist dat in dit geval sprake is van een hoge graad van klantentrouw en een lange levensduur van de producten (gemiddeld 15 jaar voor een sorteersysteem). Ook het gegeven dat A X jarenlang alleen heeft geleid en beschikt over alle specifieke kennis over de in- en verkoopkanalen van X en de markt waarop X actief is, draagt daaraan bij. Tevens weegt mee dat de knowhow in deze branche niet spoedig veroudert en dus niet snel haar waarde verliest. Volgt bekrachtiging vonnis van de kantonrechter. (Zie voorts HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345, NJ 2013/155 (IATA).)