Naar boven ↑

Rechtspraak

ondernemingsraad Sappi Nijmegen en Centrale Ondernemingsraad Sappi NL/Sappi Nijmegen en Sappi NL
Gerechtshof Amsterdam, 15 mei 2014

ondernemingsraad Sappi Nijmegen en Centrale Ondernemingsraad Sappi NL/Sappi Nijmegen en Sappi NL

Uitruilen van verlenging sociaal plan tegen beroepsrecht van (C)OR maakt besluit tot verplaatsing productie onredelijk. Bestuurder heeft eigen verantwoordelijkheid voor goed medezeggenschapstraject en mag zich niet verschuilen achter verplichtingen ‘te onderhandelen’ met de vakbonden over voortzetting cao.

Sappi produceert en distribueert papier. Er worden twee typen papier geproduceerd, houthoudend gecoat papier en niet-houthoudend gecoat papier. SFPE (de Europese divisie van Sappi) houdt verschillende fabrieken in Europa, waaronder in Nederland. Sappi Nijmegen produceert alleen niet-houthoudend papier (luxe papier). Bestuurders van Sappi Nijmegen zijn Sappi NL en de heer Thomas. Bestuurder van Sappi NL is onder meer Quaedvlieg die tevens bestuurder is van SFPE. SFPE heeft in 2013 verliezen geconstateerd bij haar fabrieken (in Nederland) en verwacht een verdere daling en marktaandeel in het papier. Om de bezettingsgraad per productie te verhogen overweegt SFPE de productie van papier te concentreren in Lanaken (België). Op 28 oktober 2013 vraagt de bestuurder van Sappi Nijmegen aan de OR advies over het voorgenomen besluit de productie naar Lanaken te verplaatsen (maar uitdrukkelijk niet de daarmee verbandhoudende sluiting en of verkoop van de fabriek in Nijmegen). De OR schrijft in zijn reactie behoefte te hebben aan het antwoord op de vraag of het huidige sociaal plan dat tot 1 april 2014 loopt, ook nadien van kracht blijft. In januari 2014 adviseert de OR negatief over de voorgenomen sluiting van de fabriek, omdat gemakkelijk tot alternatieve bedrijfsvoering gekomen kan worden en er geen duidelijkheid is over de sociale gevolgen. Ondertussen heeft een speciaal daarvoor opgericht Adviesorgaan verkennende gesprekken gevoerd met mogelijke kopers van de fabriek in Nijmegen dat werkgelegenheid zou doen behouden. Uit deze verkenning is een potentiële koper gekomen, AIAC. De bestuurder van Sappi weigert met AIAC gesprekken te voeren, zolang en indien de OR van het besluit tot sluiting van de fabriek in Nijmegen overweegt in beroep te gaan bij de OK. De bestuurder wijst de OR op het doen van afstand van beroep als bedoeld in artikel 25 lid 5 WOR. Uiteindelijk zijn toch gesprekken gevoerd en is een Letter of Intent tot stand gekomen tussen AIAC en Sappie. In deze procedure stellen de OR en COR zich op het standpunt dat het besluit van Sappi over te gaan tot sluiting van de fabriek in Nijmegen onredelijk is, waarbij voornamelijk kritiek wordt geuit op de wijze waarop Sappi de onduidelijkheid over de sociale gevolgen en het aflopen van het sociaal plan per 1 april 2014 als hefboom heeft gebruikt in de besluitvorming in het medezeggenschapstraject. Voorts stellen de OR en de COR dat Quaedvlieg, die de onderhandelingen deed, onvoldoende de belangen van Sappi Nederland behartigde, omdat hij driedubbele petten op had.

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Anders dan de OR en COR stellen, acht de OK aannemelijk dat Thomas (en via hem het management van Sappi Nijmegen) op zodanige wijze en in zodanige mate bij de besluitvorming en de medezeggenschap inzake de productieverplaatsing is betrokken, dat niet kan worden gezegd dat de eigen vennootschappelijke verantwoordelijkheid van Sappi Nijmegen in deze is miskend.

De OK onderschrijft echter het standpunt van de OR dat Sappi met haar voornemen om de productie van Nijmegen naar Lanaken en elders te verplaatsen, de facto tevens de beslissing heeft genomen om de fabriek in Nijmegen te verkopen dan wel te sluiten indien niet tot verkoop daarvan wordt (of kan worden) gekomen. Ook al is overeengekomen dat ter zake van die sluiting of verkoop eveneens aan de OR advies zal worden gevraagd, dit doet niet eraan af dat die sluiting of verkoop feitelijk het gevolg zal zijn van de verplaatsing en stopzetting van de productie in Nijmegen. Mitsdien heeft het op de weg van Sappi gelegen om, tegelijkertijd met haar adviesaanvraag van 28 oktober 2013, een overzicht te verstrekken van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en van de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen (art. 25 lid 3 WOR). Dit laatste heeft Sappi echter nagelaten. In de adviesaanvraag is slechts vermeld dat het dienstverband met boventallig verklaarde medewerkers (ingeval van een sluiting van de fabriek: ongeveer 200personen) zal worden beëindigd, mogelijk in de vorm van een collectief ontslag. Daarmee is geenszins voldaan aan de hiervoor bedoelde wettelijke verplichting. De OK rekent dit Sappi zwaar aan. Anders dan Sappi heeft gesteld, valt ‘in overleg treden’ of ‘onderhandelen’ niet aan te merken als een ‘voorgenomen maatregel’ naar aanleiding van een verwachte boventalligverklaring. Daaraan doet niet af dat Sappi niet gehouden is of was dergelijke maatregelen in overeenstemming met de OR vast te stellen; het adviesrecht van de OR strekt zich (wél) nadrukkelijk mede tot (de inhoud van) die maatregelen uit. Sappi heeft in dit verband nog gesteld dat zij op grond van artikel 55.5 van de cao verplicht is om met de vakbonden te onderhandelen over een (nieuw) sociaal plan en dat het haar niet vrjstaat ‘om dit ab irzitio met de ondernemingsraad te doen, of dat eenzijdig te doen’. Voorts heeft zij aangevoerd dat het vanuit strategisch oogpunt, gezien de (toen) nog te starten onderhandelingen met de vakbonden over een nieuwe cao inclusief sociaal plan, ook niet gewenst was uitspraken over zo’n (nieuw) sociaal plan te doen en dat hetzelfde gold voor de voortgang van het medezeggenschapstraject. De OK kan Sappi hierin niet volgen. Niet valt immers in te zien dat Sappi niet – zonder komende of lopende onderhandelingen met de vakbonden te schaden – zou hebben kunnen toezeggen het (bestaande) sociaal plan toe te passen, uitsluitend voor de medewerkers van ‘Nijmegen’, bij de eventuele sluiting, verkoop of overname van de Nijmeegse fabriek als gevolg van de (toen: voorgenomen) productieverplaatsing. Bij dit alles dient te worden bedacht dat een goed verloop van de medezeggenschap in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de bestuurder (in de zin van de WOR; in deze: Quaedvlieg) is. Het heeft daarom op diens weg gelegen om hetzij te dezen duidelijkheid te verschaffen, hetzij in redelijkheid een oplossing te vinden waarmee zowel Sappi als de OR kon leven. Het op enig moment aan de OR gedane voorstel om de verlenging van het sociaal plan ‘uit te ruilen’ tegen het beroepsrecht van de OR voldeed daar niet aan. In het licht van al het vorenstaande acht de Ondernemingskamer het dan ook bepaald niet onbegrijpelijk dat de OR zich onder druk gezet voelde en Sappi verwijt (het aflopen van) het sociaal plan als hefboom in het medezeggenschapstraject te hebben gebruikt. Het voorgaande maakt het besluit onredelijk. De door de OR verzochte voorziening zal de Ondernemingskamer evenwel niet treffen, nu zij begrijpt dat Sappi inmiddels (alsnog) heeft toegezegd dat het sociaal plan van toepassing zal zijn op alle gevallen waarin een medewerker boventallig wordt verklaard bij gelegenheid van de eventuele sluiting, verkoop of overname van (de fabriek van) Sappi Nijmegen als gevolg van het onderhavige besluit tot productieverplaatsing.

  • Instantie: Gerechtshof Amsterdam
  • Datum uitspraak: 15-05-2014
  • Roepnaam: ondernemingsraad Sappi Nijmegen en Centrale Ondernemingsraad Sappi NL/Sappi Nijmegen en Sappi NL
  • Zaaknummer: 200.144.123/01 0K
  • Nummer: AR-2014-0463
  • Onderwerpen: Adviesrecht (25 WOR)
  • Trefwoorden: adviesrecht, sociale gevolgen, verplaatsing productie, sluiting fabriek en sociaal plan