Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 3 december 2013
ECLI:NL:GHDHA:2013:4495
Stichting Bronovo-Nebo/werknemer
Het ziekenhuis Bronovo heeft een groot aantal medisch-specialistische afdelingen waaronder oogheelkunde (hierna: de polikliniek oogheelkunde). Oogheelkundige zorg wordt verleend op twee locaties, te weten in Den Haag (in het ziekenhuis zelf, hierna: locatie Den Haag) en in het gezondheidscentrum Wassenaar (de nevenlocatie, hierna: locatie Wassenaar). X, geboren in 1953, is sedert 1991 als vrijgevestigd specialist werkzaam geweest in de polikliniek oogheelkunde op de locatie Den Haag, aanvankelijk voor anderhalve dag, later voor twee dagen in de week. Naast X was er sedert 1997 in de vakgroep oogheelkunde op de locatie Den Haag een tweede ‘vrijgevestigde’ oogarts werkzaam, te weten de oogarts A. A was daar voltijds werkzaam. In de loop van de tijd zijn er in de samenwerking tussen X en A dermate serieuze problemen ontstaan, dat de raad van bestuur van Bronovo (hierna: de RvB) aanleiding zag het bureau Intermezzo Management in te schakelen om te rapporteren over de verhoudingen binnen de vakgroep oogheelkunde. Naar aanleiding van de rapportage van genoemd bureau heeft de RvB besloten beide oogartsen ‘uit elkaar te halen’. A bleef op de locatie Den Haag werkzaam en X is door de RvB opgedragen haar werkzaamheden met ingang van 1 september 2008 te verrichten op de locatie Wassenaar, aanvankelijk voor de duur van drie maanden, later tot 1 juli 2009, de datum waarop een door de RvB voorgenomen reorganisatie zou zijn afgerond. X heeft aan de opdracht om (voor enige tijd) op de locatie Wassenaar te gaan werken geen gehoor willen geven, waarna aan X per 1 september 2008 de toegang tot de locatie Den Haag is ontzegd. In het kader van de voorgenomen reorganisatie heeft de RvB B, verbonden aan het LUMC, de opdracht gegeven een plan van aanpak voor de vakgroep oogheelkunde te ontwerpen. In februari 2009 heeft B een conceptplan uitgebracht dat onder meer voorzag in roulatie van de oogartsen over de twee hiervoor aangeduide locaties. Kern van de procedure is de vraag of de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 16 oktober 2009 op goede grond geoordeeld heeft dat X moest worden toegelaten op de locatie Den Haag (totdat een definitieve oplossing over de roulatie van de oogartsen over de locatie Den Haag en de locatie Wassenaar was bereikt).
Het hof oordeelt als volgt. Naar het voorlopig oordeel van het hof is die veroordeling prematuur geweest. Van een patstelling was geen sprake. Waar B nog doende was orde op zaken te stellen en geenszins van plan was X te ‘verbannen’ naar de locatie Wassenaar (althans een onevenredig deel van de werkzaamheden daar, ten laste van X te brengen), is het toewijzen van de vordering tot toelating een te forse inbreuk op het werk van B en de precaire verhoudingen in de vakgroep oogheelkunde. Een dergelijke beslissing had op dat moment achterwege moeten blijven. Pas nadat het werk van B was afgerond en duidelijk was wat de positie van X binnen de vakgroep oogheelkunde zou zijn, zou (mogelijk) een vordering tot toelating goede grond kunnen hebben. Van X mocht als lid van de vakgroep tot die tijd verwacht worden dat zij zich, haar werkzaamheden na ongeveer een jaar weer aanvangende, vooralsnog zou schikken naar de regie van vakgroepvoorzitter B. Dat toewijzing van de toelatingsvordering ongelukkig was (en daarom achterwege had moeten blijven), moge ook blijken uit hetgeen daarna is gebeurd: de verhoudingen tussen partijen zijn snel verder verslechterd, hetgeen uiteindelijk geresulteerd heeft in de opzegging door Bronovo van de toelatingsovereenkomst.