Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 6 mei 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:2037
werknemer/Kepler Capital Markets
Werknemer is van 1 april 2006 tot 1 juni 2011 in loondienst geweest van Kepler in de functie van ‘Junior Equity Sales’. Werknemer heeft steeds naast zijn vaste salaris een bonus ontvangen. In februari 2011 is aan de toekenning van de bonus de voorwaarde verbonden dat een werknemer gedurende het hele kalenderjaar volgend op het beoordelingsjaar in dienst van Kepler moet zijn. Op 21 februari 2011 heeft Kepler aan werknemer het netto-equivalent uitbetaald van zeventig procent van € 60.000, te weten € 42.000, welk bedrag correspondeert met € 20.160 netto. Het restant van de bonus over 2010 is nooit aan werknemer betaald. Nadat werknemer de arbeidsovereenkomst tussen partijen door middel van zijn brief van 21 april 2011 had opgezegd, heeft Kepler hem schriftelijk aangesproken tot terugbetaling van het betaalde nettobedrag. De kantonrechter heeft de vorderingen van Kepler toegewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Uit de bewoordingen van artikel 5 volgt allereerst dat de toekenning van een bonus in beginsel ter vrije bepaling stond van Kepler, die ter zake immers – tussen partijen uitdrukkelijk overeengekomen – beleidsvrijheid had. Bovendien blijkt uit niets dat het al of niet toekennen van een bonus aan werknemer afhankelijk was van bepaalde vaststaande, verifieerbare factoren, zoals het behalen van bepaalde doelstellingen verband houdend met omzet of winst: de bedragen van de toegekende bonussen over 2006 tot en met 2010 verschillen aanzienlijk – van € 5.000 over 2006 tot € 60.000 over 2010 – en werknemer heeft geen feiten gesteld waaruit volgt dat deze bedragen, respectievelijk de verschillen daartussen, het logische of vanzelfsprekende gevolg zijn van vaste maatstaven die Kepler bij de toekenning van bonussen aan hem pleegde te hanteren. De Kepler toekomende beleidsvrijheid bij de toepassing van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst wordt begrensd door de uit artikel 7:611 BW voortvloeiende verplichting om zich als een goed werkgever te gedragen en de uit artikel 6:248 BW voortvloeiende verplichting om haar gedrag mede te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van werknemer. Anders dan werknemer meent, brengt geen van deze begrenzingen mee dat Kepler aan de toegekende bonus over 2010 niet de hierboven bedoelde voorwaarde mocht verbinden. Allereerst staat vast dat de bonus van € 60.000 over 2010 beduidend hoger was dan de aan werknemer toegekende bonussen over eerdere jaren – vanaf 2006 – en in ieder geval vier maal hoger dan de bonus over 2009. Voorts heeft werknemer niet weersproken dat het destijds met betrekking tot de toekenning van bonussen, ook aan andere werknemers dan werknemer, in de onderneming van Kepler gebruikelijk was daaraan vergelijkbare voorwaarden te verbinden. Ten slotte heeft werknemer niet weersproken dat de bedoelde voorwaarde mede tot doel had, om bedrijfseconomische redenen aan de zijde van Kepler, werknemer en andere werknemers aan wie een bonus onder een soortgelijke voorwaarde was toegekend, gedurende enige tijd na de toekenning daarvan voor de onderneming van Kepler te behouden.