Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Y
Rechtbank Oost-Brabant, 11 juni 2014
ECLI:NL:RBOBR:2014:3108

X/Y

Hoogleraar is na einde aanstelling niet werkzaam op basis van overeenkomst van opdracht en heeft geen recht op vergoeding voor werkzaamheden. In de academische wereld is het gebruikelijk dat oud-hoogleraren na afloop van de aanstelling nog werkzaamheden verrichten, zonder daarvoor betaald te worden.

X was op basis van een aanstellingsbesluit van 13 april 2004 voor twee dagen in de week als hoogleraar verbonden aan Y. Aan X is medegedeeld dat hij niet zou worden voorgedragen voor een herbenoeming als hoogleraar en dat zijn aanstelling per 1 mei 2008 zou eindigen. Na 1 mei 2008 heeft X nog activiteiten verricht voor Y, waaronder in ieder geval het begeleiden van studenten in hun afstudeerfase en promovendi. In maart 2012 heeft de kantonrechter bij onherroepelijke uitspraak geoordeeld dat er voor de periode na 1 mei 2008 geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, zoals X in die procedure heeft gesteld. In de onderhavige procedure stelt X dat er tussen hem en Y een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en hij uit hoofde daarvan tussen 1 mei 2008 en 1 januari 2010 voor (minstens) twee dagen in de week werkzaamheden als hoogleraar heeft verricht. Voor die werkzaamheden vordert hij betaling van een bedrag van € 77.538,50.

De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de stukken blijkt dat het in de academische wereld gebruikelijk is dat oud-hoogleraren (in ieder geval daar waar het emiriti betreft) zonder daarvoor betaald te worden, nog studenten begeleiden, (gast)colleges kunnen geven en gebruik kunnen maken van faciliteiten als werkplek en secretariaat. Zij hebben voor een bepaalde tijd ook nog het recht om onder hun gezag promovendi te begeleiden en deze te laten promoveren. Gelet op deze achtergrond kan niet worden geconcludeerd dat een overeenkomst van opdracht is gesloten, inhoudende dat X zijn werkzaamheden per 1 mei 2008 als hoogleraar ten volle zou kunnen (blijven) uitoefenen. Deze gesprekken vonden immers plaats net nadat Y nu juist formeel te kennen had gegeven de (tweedaagse) aanstelling van X als hoogleraar geheel te willen beëindigen. Ook al zou vast zijn komen te staan dat X zijn werkzaamheden als hoogleraar na 1 mei 2008 in volle omvang zou mogen voortzetten, daarmee staat niet vast dat X recht heeft op (het nu gevorderde) loon. Immers, niet in geschil is dat niet is gesproken over de beloning. Bij gebreke aan andersluidende afspraken kan er bij het voortzetten van de werkzaamheden na 1 mei 2008, gezien tegen de achtergrond dat in de academische wereld oud-hoogleraren (een deel van) hun werkzaamheden na ontslag nog onbezoldigd kunnen voortzetten, niet zomaar vanuit worden gegaan dat onder ‘gebruikelijk loon’ in de zin van artikel 7:405 lid 2 BW ook moet worden verstaan de vóór 1 mei 2008 ontvangen vergoeding.