Naar boven ↑

Rechtspraak

PNO Consultants B.V. c.s./Deloitte Consulting C.V. c.s.
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 6 augustus 2014
ECLI:NL:RBGEL:2014:5616

PNO Consultants B.V. c.s./Deloitte Consulting C.V. c.s.

Eindvonnis na bewijsopdracht. Geen schendig concurrentiebeding na indiensttreding bij Deloitte.

Vervolg tussenvonnis (zie AR 2012-1024). Bij tussenvonnis van 7 november 2012 heeft de rechtbank aan Deloitte opgedragen te bewijzen dat bestuurders van PNO aan werkneemster voor haar overstap hebben aangegeven haar (voor andere dan WBSO-werkzaamheden) te ontheffen uit het non-concurrentiebeding. Bij tussenvonnis van 28 mei 2014 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor akte door beide partijen over het arrest van het hof te Amsterdam van 13 mei 2014 in de procedure tussen PNO en werkneemster, waarin – evenals in de onderhavige procedure tussen PNO en Deloitte – de vraag speelt of zij haar concurrentiebeding jegens PNO heeft overtreden. Het hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. De overwegingen van het hof met betrekking tot de duur van het concurrentiebeding van werkneemster en de periode waarin dat beding heeft gegolden zijn in lijn met hetgeen de rechtbank daarover in het tussenvonnis van 7 november 2012 heeft overwogen. PNO is het met deze bindende eindbeslissing van de rechtbank (en het hof) niet eens.

De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank overweegt dat, in bepaalde gevallen waarin een eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, de rechter op grond van de eisen van een goede procesorde bevoegd is de eindbeslissing te heroverwegen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800). De stellingen van PNO in haar akte na tussenvonnis zijn in feite een herhaling van hetgeen zij op voormeld onderdeel in deze procedure eerder had aangevoerd. Die argumenten heeft de rechtbank al bij het nemen van haar eindbeslissing betrokken. Voor een heroverweging als vorenbedoeld is dan ook geen grond. Hetzelfde geldt ten aanzien van de uitleg van het concurrentiebeding.

Ten slotte ligt dan de vraag voor of werkneemster het concurrentiebeding heeft overtreden. Het was werkneemster volgens het hof gedurende een jaar na indiensttreding bij Deloitte verboden te adviseren over subsidies, voor zover zij in haar werkzaamheden bij PNO op dit punt kennis had opgedaan en/of vaardigheden had geleerd waarmee zij, als zij deze zelfde werkzaamheden voor Deloitte zou gaan verrichten, PNO na haar overstap zou beconcurreren. Het hof heeft geoordeeld dat werkneemster geen werkzaamheden voor PNO met betrekking tot de Innovatiebox heeft verricht en dat zij het concurrentiebeding niet heeft geschonden. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat PNO haar stellingen in dit verband onvoldoende heeft onderbouwd. PNO is het hiermee niet eens en voert onder meer aan dat het hof geen kennis heeft kunnen nemen van alle processen-verbaal van de getuigenverhoren die in de onderhavige procedure bij de rechtbank hebben plaatsgevonden en evenmin van de daarop volgende conclusies na enquête. Dit mag zo zijn, maar de rechtbank heeft dat wel, en met het hof is de rechtbank van oordeel dat uit de getuigenverklaring van X in het geheel niet valt af te leiden dat werkneemster bij PNO wel degelijk werkzaamheden heeft verricht in het kader van de Innovatiebox. Verder heeft geen van de getuigen, die bij PNO werken of hebben gewerkt, verklaard dat werkneemster bij PNO werkzaamheden heeft verricht in het kader van de Innovatiebox en/of in dat kader bij PNO enigerlei opleiding of training heeft genoten en specifieke kennis heeft opgedaan. Evenals het hof komt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van schending van het concurrentiebeding. Volgt afwijzing van de vorderingen.