Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek c.s./X Onroerend Goed B.V. c.s.
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 23 juli 2014
ECLI:NL:RBLIM:2014:6684

Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek c.s./X Onroerend Goed B.V. c.s.

Werkgevers vallen onder de werkingssfeerbepalingen van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek. Op grond van artikel 3:308 BW is verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing. Geen bestuurdersaansprakelijkheid.

Vijf fondsen, eiseressen in de onderhavige procedure, zijn belast met de uitvoering van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek. Zij vorderen voor recht te verklaren dat X Onroerend Goed B.V. c.s. (hierna: gedaagden) als werkgever vallen onder de werkingssfeer van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek (pensioen en cao). Ook beroepen de fondsen zich op bestuurdersaansprakelijkheid.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat artikel 6:89 BW van toepassing is op het onderhavige geschil, dan is geen sprake van schending van de klachtplicht. De ratio van de klachtplicht is immers de bescherming van schuldenaren (lees: gedaagden) tegen late en daardoor moeilijk meer te betwisten klachten. Nu gesteld noch gebleken is dat gedaagden zich door tijdsverloop moeilijker zouden kunnen verweren tegen de vorderingen van de fondsen, noch gesteld of gebleken is dat gedaagden op andere wijze enig nadeel hebben ondervonden en zij daaromtrent ook geen feiten en omstandigheden hebben aangevoerd, kan van een schending van de klachtplicht geen sprake zijn. Wat betreft de vordering gedaagden te veroordelen tot betaling van de nog nader vast te stellen bedragen is de kantonrechter met gedaagden van oordeel dat artikel 3:308 BW van toepassing is. De premies en bijdragen die voldaan dienen te worden als de werkgever onder de werkingssfeer van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek (pensioen en cao) valt, zijn aan te merken als periodieke vorderingen als bedoeld in voormeld artikel. Anders dan de fondsen stellen is de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch d.d. 15 april 2008 (ECLI:NL:GHSHE:2008:BD3912) hier niet van toepassing. In deze uitspraak gaat het immers om een werknemer die van zijn voormalig werkgever nakoming heeft gevorderd van de verplichting tot aanmelding van deze werkgever bij een bedrijfspensioenfonds onder gelijktijdige betaling van de pensioenpremies ten behoeve van hem. De onderhavige zaak ziet evenwel op het voldoen van de periodieke betalingen en niet op het aan de individuele werknemers toekomende recht op aanmelding. De vorderingen voor zover betrekking hebbend op de periode tot en met 2007 zijn verjaard. Van een daad van rechtsvervolging of schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de fondsen ondubbelzinnig hun rechten hebben voorbehouden of van een ondubbelzinnige erkenning aan de zijde van gedaagden is niet gebleken, zodat van stuiting door de fondsen geen sprake is.

Geoordeeld wordt dat gedaagden vallen onder de werkingssfeerbepalingen van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek. De gevorderde verklaring voor recht van de fondsen wordt (deels) toegewezen. Artikel 23 Wet Bpf kan niet gelden als grondslag voor de vordering tot vaststelling van de bestuurdersaansprakelijkheid. Artikel 23 Bpf ziet namelijk op de situatie dat daadwerkelijk sprake is van betalingsonmacht. Door de fondsen is niet onderbouwd dat de bestuurders van gedaagden een betalingsonmacht ten grondslag hebben gelegd aan het niet voldoen van de betalingsverplichting ter zake de bijdragen uit hoofde van de deelneming aan enig bedrijfstakpensioenfonds. Voorts faalt ook het beroep op artikel 6:162 BW en artikel 2:9 BW. Niet is komen vast te staan dat daadwerkelijk sprake is van benadeling van de schuldeiser, in casu de fondsen.