Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 februari 2004
ECLI:NL:RBSHE:2004:834
werkgeefster/werknemer
Werknemer is sinds 1988 in dienst van (een rechtsvoorganger van) werkgeefster. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Goederenvervoer van toepassing. In geschil is of werknemer in trede D6 van de cao had moeten worden ingeschaald en welk bedrag hem tot 30 juni 2000 nog toekomt.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van de cao had werknemer in schaal D6 moeten worden ingeschaald. Het zou kunnen zijn dat, zoals door werknemer gesteld is en door werkgeefster is betwist, dat deze beslissing ook reeds is genomen in het op 14 juli 2000 tussen partijen uitgesproken en in kracht van gewijsde gegane vonnis van de Kantonrechter Helmond, maar dat is door de niet erg overzichtelijke wijze waarop werknemer procedeert niet na te gaan. Omtrent de vraag of aan werknemer alle uren uitbetaald zijn waar hij recht op kon doen gelden wordt overwogen dat een werknemer binnen bekwame tijd tegen de afrekening door de werkgever moet protesteren. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het binnen bekwame tijd protesteren een algemeen geldend rechtsbeginsel is, waarvan niet is in te zien dat het in een contractuele rechtsverhouding als de onderhavige niet zou gelden. De rechtbank verwijst voor het betreffende beginsel naar onder andere het bepaalde in de artikelen 6:89 BW, 7:23 BW en 39 CISG. De rechtbank wijst er met betrekking tot de justificatoire bescheiden op dat de vordering van werknemer zich uitstrekt over het tijdvak 1 januari 1998 tot 30 juni 2000 en dat zij door partijen niet geïnformeerd is met betrekking tot de cao-lonen die na 31 december 1998 hebben gegolden. De rechtbank zal thans uitsluitend aan partijen opdragen om haar bij vorenbedoelde aktes nader te informeren en elke verdere beslissing aanhouden tot aan het eindvonnis.