Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 26 augustus 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:3534

werknemer/werkgever

Overtreding concurrentiebeding; geen matiging concurrentiebedingboete.

Werknemer is als intercedent in dienst getreden van werkgever op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst tot einde 2010. Hij is hierna in dienst gebleven op basis van een jaarcontract en vanaf 30 december 2011 op basis van een contract voor onbepaalde tijd. Zijn laatstgenoten salaris bedroeg € 2.008 bruto per maand. Werknemer heeft in mei 2013 zijn overeenkomst met werkgever opgezegd per 1 juli 2013. Hij is in dienst getreden van een concurrent van de werkgever. In eerste aanleg vorderde werknemer achterstallig loon en vakantiedagen. In reconventie vorderde werkgever betaling van de boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding (en verrekening met de eventuele loonaanspraak).

Het hof oordeelt als volgt. Anders dan werknemer stelt is het feit dat bij zijn tweede contract een prestatieloon was overeengekomen, niet van zodanige aard dat sprake is van een aanmerkelijk zwaarder drukken. Evenmin zijn er gronden voor gedeeltelijke vernietiging van het beding. De bescherming van het bedrijfsdebiet middels een concurrentiebeding is in dit geval (om de voorsprong op andere concurrenten te behouden) gerechtvaardigd. Ingevolge artikel 6:94 lid 1 BW kan een bedongen boete door de rechter op verzoek van de schuldenaar worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Deze maatstaf noopt de rechter tot terughoudendheid. De rechter mag pas van zijn matigingsbevoegdheid gebruik maken als de toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij dient niet slechts te worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Voor wat betreft die aspecten stelt het hof bij de beoordeling van het onderhavige boetebeding voorop dat het een gebruikelijk beding is als aanvulling op een concurrentiebeding. Het bevat een prikkel tot nakoming van het concurrentiebeding ten behoeve van de gerechtvaardigde belangen van een werkgever. In zoverre draagt het naar zijn aard bij aan het voorkomen van oneerlijke concurrentie. Voorts stelt het hof vast dat het onderhavige beding uitsluitend van toepassing is op een – als zwaarwegend te kwalificeren – verzuim dat betrekking heeft op benadeling van een (voormalige) werkgever. Bij het antwoord op de vraag of de hoogte van de contractueel bedongen boete ten opzichte van de door werkgever werkelijk geleden schade buitensporig is, is het volgende van belang. De hoogte van de boete bedraagt rondom de (ruim) twee bruto maandsalarissen van werknemer. Werkgever heeft naar voren gebracht dat hij ten behoeve van het opstarten van de ‘in house’ vestiging heeft moeten investeren en daarvoor een lening heeft afgesloten van € 20.000 welke investering mede door de overstap van werknemer niet kon worden terugverdiend. Alles overziend kan voorshands niet worden gezegd dat de bedongen boete buitensporig is. Het bovenstaande brengt naar ’s hofs voorlopig oordeel mede dat het onderhavige beding in beginsel niet voor matiging vatbaar is.