Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie Eindhoven), 18 december 2014
ECLI:NL:RBOBR:2014:7730
FNV Bondgenoten c.s./Beton Son B.V.
Vervolg tussenvonnis. Betonsen stelt zich op het standpunt dat FNV Bondgenoten en De Unie (hierna: de bonden) artikel 1.4 van het Sociaal Plan niet hebben nageleefd. In artikel 1.4 van het Sociaal Plan is het volgende overeengekomen: ‘(…..) Tussentijdse wijzigingsvoorstellen kunnen aanhangig worden gemaakt indien zich naar de mening van één der partijen wezenlijke veranderingen voordoen ten aanzien van een in dit Sociaal Plan geregeld onderwerp, of in de financiële positie van de werkgever of haar moedermaatschappij. Indien tussen werkgever, de Ondernemingsraad en/of één der vakverenigingen FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie verschil van mening ontstaat over toepassing en/of wijziging van het Sociaal Plan, zullen partijen dit geschil in eerste aanleg door overleg trachten te regelen.’ Ter beoordeling ligt voor of Betonson zich terecht op het standpunt stelt dat zij betaling van de overeengekomen vergoeding mocht opschorten, omdat er sprake is van schuldeisersverzuim als bedoeld in artikel 6:58 BW.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat het Sociaal Plan moet worden aangemerkt als cao. Ter comparitie is komen vast te staan dat de bonden hebben vastgehouden aan betaling van de overeengekomen vergoeding, zonder kennis te willen nemen van de door Betonson ingebrachte financiële gegevens en dat Betonson niet is in gegaan op het voorstel van de Bonden om de overeengekomen vergoeding gespreid te betalen. De kantonrechter volgt Betonson niet in haar stelling dat de bonden artikel 1.4 van het Sociaal Plan niet hebben nageleefd, omdat zij serieus overleg hebben geweigerd door tijdens het overleg vast te houden aan betaling van de overeengekomen vergoeding zonder kennis te willen nemen van de financiële gegevens. De bonden waren op grond van het Sociaal Plan tot niet meer gehouden dan het voeren van overleg met als doel het beproeven van een regeling. Nu artikel 1.4 van het Sociaal Plan niet de uitleg en het daaraan verbonden gevolg krijgt, als door Betonson bepleit, ligt vervolgens ter beoordeling voor haar beroep op de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW. Voor de in deze artikelen voorkomende begrippen redelijkheid en billijkheid neemt de kantonrechter artikel 3:12 BW tot uitgangspunt. Op het moment dat het Sociaal Plan werd gesloten verkeerde Nederland al enkele jaren in een economische recessie en was er sprake van sombere verwachtingen voor wat betreft een spoedig herstel van de economie. Niet aannemelijk is dat Betonson in oktober 2011 er geen rekening mee heeft gehouden dat haar eigen vermogen en de kasstroom inmiddels in de min terecht waren gekomen. Gelet op de financiële positie van Betonson en haar moederbedrijf in 2011 en de sombere verwachtingen als hiervoor genoemd, is evenmin aannemelijk dat Betonson er geen rekening mee heeft gehouden dat de financiële situatie in 2012 en 2013 slecht zou blijven of zelfs verder zou verslechteren. Het had tegen deze achtergrond voor de hand gelegen dat Betonson in het Sociaal Plan zou hebben bedongen dat in dat geval de vergoeding naar beneden zou worden bijgesteld. Zij heeft noch in de stukken noch ter comparitie toegelicht waarom zij dat niet heeft gedaan. Betonson moet geacht worden bij het sluiten van de overeenkomst een verdere verslechtering van de financiële situatie in de gesloten overeenkomst te hebben verdisconteerd. Reeds om die reden kunnen de verslechterde financiële omstandigheden in 2012 en 2013 voor Betonson geen in rechte te respecteren grond opleveren om af te wijken van trouw aan het gegeven woord. Het beroep op het bepaalde in de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW wordt dan ook verworpen. Betonson wordt veroordeeld tot naleving van het Sociaal Plan en tot betaling van een schadevergoeding (op grond van artikel 15 en 16 Wet CAO) aan de bonden van € 1.000.