Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/X Yachts Builders B.V.
Hoge Raad, 9 januari 2015
ECLI:NL:HR:2015:39

werknemer/X Yachts Builders B.V.

Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een gelijktijdig gesloten vaststellingsovereenkomst met een einde op termijn, leidt tot een bepaaldetijdscontract. Vaststelling ter voorkoming van een (toekomstig) geschil mag niet in strijd komen met bepalingen van dwingend recht.

Werknemer (geboren 1950) is op 18 augustus 2008 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van X Yachts Builders. De arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd. Op 18 februari 2011 hebben partijen een vierde arbeidsovereenkomst gesloten, ditmaal voor onbepaalde tijd. Aan deze overeenkomst is evenwel een vaststellingsovereenkomst gekoppeld waarin partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 januari 2012 eindigt. X Yachts Builders wilde anders geen arbeidsovereenkomst aan werknemer aanbieden. Werknemer heeft zich (in eerste aanleg) op het standpunt gesteld dat de vaststellingsovereenkomst nietig is wegens strijd met het (driekwart) dwingende karakter van artikel 7:668a BW en dat zijn instemming met de vaststellingsovereenkomst tegen zijn wil is afgedwongen. Hij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst tegen 1 januari 2012 nietig is en aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn salaris. De kantonrechter heeft werknemer in het gelijk gesteld. In hoger beroep oordeelde het Hof Den Bosch anders. Het hof overwoog onder meer dat partijen geen vierde tijdelijke arbeidsovereenkomst hadden gesloten, maar een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een gelijktijdig gesloten vaststellingsovereenkomst. Voorts overwoog het hof dat het handelen in strijd met dwingend recht (als al) op grond van artikel 7:902 BW zou zijn toegestaan.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De eerste klacht van werknemer luidt dat het hof uitsluitend acht heeft geslagen op de bewoordingen van de overeenkomsten voor het antwoord op de vraag of sprake is van bepaalde of onbepaalde tijd. De rechtsklacht van het onderdeel slaagt. Bij de beantwoording van de vraag of partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel onbepaalde tijd zijn overeengekomen, dient niet alleen acht te worden geslagen op de tekst van de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen gaat het immers mede erom wat zij met de overeenkomst hebben beoogd en daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang. In het onderhavige geval is in het bijzonder van belang dat partijen in samenhang met de schriftelijke arbeidsovereenkomst de hiervoor genoemde ‘vaststellingsovereenkomst’ hebben gesloten, waarin beëindiging van de ‘arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ per 1 januari 2012 is overeengekomen. Het hof heeft dit miskend waar het heeft geoordeeld dat tussen partijen vaststaat dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten en daaraan heeft toegevoegd dat de vaststellingsovereenkomst aan de onbepaalde duur van de arbeidsovereenkomst niet kan afdoen.

De tweede klacht stelt dat in het oordeel van het hof de onjuiste rechtsopvatting besloten ligt dat een vaststelling ter voorkoming van een (toekomstig) geschil in strijd mag komen met bepalingen van dwingend recht. Ook deze klacht is gegrond. Weliswaar kan rechtsgeldig een vaststellingsovereenkomst worden gesloten ter voorkoming van een (toekomstig) geschil (art. 7:900 lid 1 BW), maar artikel 7:902 BW brengt mee dat de vaststelling alleen dan in strijd mag komen met dwingend recht indien deze strekt ter beëindiging van een – reeds bestaand – geschil (en dus niet strekt ter voorkoming daarvan). Een andere opvatting zou het mogelijk maken bij een zodanige overeenkomst de werking van (semi-)dwingend recht op voorhand uit te sluiten en daarmee het (semi-)dwingende karakter daarvan op ontoelaatbare wijze te ondermijnen (vgl. Kamerstukken II 1991/92, 17779, 8, p. 16 en Kamerstukken I 1992/93, 17779, 95b, p. 3-4).