Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 13 januari 2015
ECLI:NL:GHSHE:2015:53
International Ceilings/werknemer
Werknemer (geboren 1964) is op 1 januari 1986 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van Icbv in de functie van administratief medewerker. Sinds mei 2010 is werknemer arbeidsongeschikt wegens ziekte. In 2010 verzoekt Icbv toestemming aan het UWV de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische noodzaak te beëindigen (80% resp. 60% omzetdaling). In het verzoek aan het UWV is bericht dat de onderneming zal worden stopgezet. Thans vordert werknemer schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en kennelijk onredelijk ontslag wegens een valse reden (het bedrijf is niet gesloten). De kantonrechter heeft de beide vorderingen toegewezen. De kantonrechter heeft over de gefixeerde schadevergoeding wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toegekend.
Het hof oordeelt als volgt. De kantonrechter heeft ten onrechte artikel 7:625 BW van toepassing geacht op een vordering ex artikel 7:677 lid 2 jo. lid 4 BW. Wat de kennelijke onredelijkheid betreft, heeft werknemer zich op het standpunt gesteld dat Icbv heeft voorgedaan alsof sprake was van bedrijfssluiting om zodoende het opzegverbod ex artikel 7:670 BW te omzeilen. Het hof is van oordeel dat Icbv inderdaad onjuiste gegevens aan het UWV heeft verstrekt. Verder blijkt dat de bedrijfssluiting uiteindelijk wel heeft plaatsgevonden, echter eerst per 1 februari 2012 en dat is bijna anderhalf jaar nadat de ontslagvergunning is aangevraagd. Tot slot heeft het er alle schijn van dat Icbv inderdaad het opzegverbod bij ziekte van artikel 7:670 lid 1 BW buitenspel heeft willen zetten door de bedrijfssluiting aan te kondigen in haar ontslagvergunningaanvraag. Dit alles maakt dat sprake is van een valse opzegging.
Werknemer heeft in eerste aanleg als schadevergoeding gevorderd het verschil tussen het inkomen dat hij gedurende de WW-periode van 28 maanden aan loon zou hebben ontvangen en de WW-uitkering gedurende die periode. Dit komt neer op een bedrag van circa € 40.000 bruto. Daarnaast vorderde hij aan pensioenschade van 28 maanden maal de op zijn loon in te houden pensioenpremie van € 355,86, is afgerond € 10.000 bruto. Totaal vorderde werknemer € 50.000 bruto. De kantonrechter heeft overwogen dat de schadevergoeding zo veel mogelijk in overeenstemming moet worden gebracht met de werkelijk door werknemer geleden schade. De kantonrechter heeft deze schade begroot, rekening houdend met de leeftijd van werknemer, de hoogte van zijn loon, zijn arbeidsmarktpositie, de duur van het dienstverband en de aard en de ernst van de tekortkoming. Het verwijt aan Icbv – een valse reden – heeft de kantonrechter als ernstig gekwalificeerd. De kantonrechter heeft de termijn waarbinnen werknemer een andere baan zou kunnen vinden in redelijkheid vastgesteld op 18 maanden. Uitgaande van de niet door Icbv betwiste berekening van werknemer heeft de kantonrechter de schadevergoeding bepaald op 18/28ste van € 50.000, is afgerond € 32.000. Het hof acht deze begroting juist.