Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Arcus College c.s.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 4 maart 2015
ECLI:NL:RBLIM:2015:1829

werknemer/Stichting Arcus College c.s.

Werknemer die werkzaam is op basis van payrollovereenkomst is gelet op feitelijke uitvoering arbeidsovereenkomst niet in dienst van inlener, maar van payrollonderneming. Afwijzing vordering tot wedertewerkstelling.

Werknemer heeft sinds 2003 op basis van een uitzendovereenkomst werkzaamheden verricht voor Arcus College (hierna: Arcus). Met ingang van 1 februari 2008 is hij met P/flex, de rechtsvoorgangster van Randstad, een ‘arbeidsovereenkomst (payroll-overeenkomst) onbepaalde tijd’ aangegaan. Blijkens de aanhef van die overeenkomst sluiten werknemer en P/flex ‘een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW op grond waarvan werknemer werkzaam zal zijn voor en onder leiding en toezicht van een opdrachtgever van P/flex of een door deze aan te wijzen derde (…)’. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor Medewerkers van Payroll-Ondernemingen (VPO-CAO) van toepassing verklaard. Bij brief van 26 september 2014 heeft Arcus aan Randstad bericht dat zij de payrollopdracht voor werknemer, met ingang van 1 januari 2015 en met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, opzegt. Kern van het geschil betreft de vraag of Arcus, zoals werknemer stelt, als feitelijk en juridisch werkgever moet worden aangemerkt (en niet Randstad). Werknemer vordert wedertewerkstelling in zijn oude functie (hoofd unit bureau).

De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering aan de arbeidsovereenkomst hebben gegeven, volgt dat voorshands moet worden geoordeeld dat het niet de bedoeling van Arcus is geweest om een arbeidsovereenkomst met werknemer aan te gaan. Van doorslaggevend belang is dat werknemer na 1 februari 2008 voortdurend in dienst van P/flex (en later Randstad) is gebleven. Werknemer is nimmer rechtstreeks een arbeidsovereenkomst met Arcus aangegaan. Dat er in de periode na 1 februari 2008 constructies door Arcus en/of Randstad zijn bedacht om de ontslagbescherming van werknemer te omzeilen of te verminderen, is niet gesteld of gebleken. Als onweersproken staat vast dat de betaling van het loon door P/flex (later: Randstad) heeft plaatsgevonden. Naast de loonbetalingen door P/flex, is werknemer er na 1 februari 2008 ook anderszins aan herinnerd dat P/flex zijn werkgever was. Ter zitting is namens Randstad namelijk verklaard dat jaarlijkse verhogingen van het loon (op grond van de toepasselijke cao) aan medewerkers van Randstad (dus inclusief werknemer) werden gecommuniceerd. Verder heeft werknemer niet betwist dat hij in de periode eind 2014 tot begin 2015 nog regelmatig met een medewerkster van Randstand contacten heeft gehad. De omstandigheid dat werknemer elf jaar lang voor één opdrachtgever in dezelfde functie heeft gewerkt, brengt nog niet mee dat hij daarom als werknemer van Arcus moet worden aangemerkt. Arcus heeft ter zitting toegelicht waarom zij verplicht is om flexmedewerkers en payrollmedewerkers (inclusief werknemer) op dezelfde wijze te honoreren als medewerkers die krachtens arbeidsovereenkomst bij haar in dienst zijn. Ook ten aanzien van de vakantie- en verlofdagen heeft Arcus genoegzaam toegelicht waarom werknemer in de pas heeft gelopen met medewerkers die krachtens arbeidsovereenkomst voor Arcus werkzaam zijn. In deze omstandigheden kunnen dus evenmin aanknopingspunten worden gevonden ter onderbouwing van de stelling dat er ‘feitelijk’ sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen Arcus en werknemer. De vorderingen jegens Arcus worden afgewezen. Ook de vorderingen jegens Randstad worden afgewezen. Uit de door Randstad overgelegde producties blijkt genoegzaam dat Randstad tot op dit moment voldoende inspanningen heeft verricht om werknemer – zowel binnen als buiten Arcus – te herplaatsen. Bovendien wijst Randstad er terecht op dat het herplaatsingstraject van werknemer minimaal vier maanden duurt en dus op dit moment nog helemaal niet is afgerond. Tot slot wordt geoordeeld dat Randstad op grond van de VPO-CAO terecht is overgegaan tot betaling van 90% van het laatstverdiende loon vanaf 1 januari 2015, zolang werknemer niet werkzaam is.