Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Groupe Éditor S.A.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 3 februari 2015
ECLI:NL:GHSHE:2015:466

werknemer/Groupe Éditor S.A.

Werkgever die bestuurder ontslaat keert ten onrechte geen contractuele ontslagvergoeding uit. Gewichtige redenen in casu gelijk te stellen aan dringende redenen. Wijziging grondslag geen vergoeding uitkeren ten opzichte van ontslagredenen.

Werknemer is in 2006 in dienst getreden als Managing Director van Decea B.V., dat zich toelegde op de groothandel in wenskaarten en waarvan de handelsnaam Editor Nederland luidt (hierna: Editor). Daartoe is in 2006 een arbeidsovereenkomst gesloten, ondertekend door de toenmalige statutair bestuurder (geïntimeerde 5) en de voorzitter van de raad van commissarissen (geïntimeerde 2) enerzijds en werknemer anderzijds. Vanaf november 2006 tot februari 2009 was werknemer tevens statutair bestuurder van Decea B.V. (hierna: Decea). Decea maakte deel uit van de Éditor-groep. De meerderheid van de aandelen in Decea werd gehouden door Groupe Éditor S.A. en indirect door geïntimeerde 2, die de meerderheid van de aandelen bezit in Groupe Éditor S.A. Geïntimeerde 2, geïntimeerde 3 en geïntimeerde 4 vormden in de periode dat werknemer optrad als statutair bestuurder van Decea gezamenlijk de raad van commissarissen van Decea. In de arbeidsovereenkomst is, voor zover hier relevant, is opgenomen dat Groupe Éditor substantiële investeringen in Editor zou plegen en dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder een in overwegende mate aan werknemer te verwijten gewichtige of dringende reden, de vennootschap aan werknemer een beëindigingsvergoeding verschuldigd zal zijn. Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Decea van 24 februari 2009 is besloten om werknemer te ontslaan uit zijn positie als bestuurder van Decea, zonder toekenning van een beëindigingsvergoeding. In februari 2009 heeft werknemer conservatoir beslag gelegd ten laste van Decea in verband met de hem toekomende beëindigingsvergoeding. In een executiegeschil heeft de voorzieningenrechter opheffing van deze beslagen gelast en aan werknemer een voorschot op de beëindigingsvergoeding toegekend. Voorafgaand aan het vonnis in kort geding is aan Decea op haar verzoek surseance van betaling verleend, die vervolgens in augustus 2009 is omgezet in een faillissement. De faillissementsboedel is niet toereikend voor enige uitkering aan werknemer. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat partijen, in het bijzonder geïntimeerde 5 in zijn hoedanigheid van statutair bestuurder van Decea, door diens betalingsonwil ter zake de ontslagvergoeding en door diens medewerking aan de ontmanteling van Decea, onrechtmatig hebben gehandeld jegens hem. Werkgever c.s. voeren hiertegen aan dat werknemer financieel wanbeheer heeft gevoerd. Werkgever c.s. komen in hoger beroep op tegen het oordeel van de kantonrechter dat werknemer recht heeft op de ontslagvergoeding.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat met betrekking tot de vraag wat verstaan dient te worden onder dringende dan wel gewichtige reden gelet op de tekst van artikel 21 van de arbeidsovereenkomst aansluiting dient te worden gezocht bij het bepaalde in de artikelen 7:678 lid 1 BW respectievelijk 7:685 lid 2 BW. Immers, ingevolge artikel 22.3 van de arbeidsovereenkomst is op de arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing, zodat het gebruik van de woorden in artikel 21 ‘gewichtige of dringende reden in de zin van de wet’ aldus dient te worden verstaan. Het ontslag van werknemer als statutair directeur is gebaseerd op ‘the lack of trust of the shareholders based on improper management’. Als voorbeelden hiervan zijn met name genoemd de intentie om mensen aan te nemen en de extern geplaatste productie. Deze redenen vormden de kern voor beëindiging en zijn daarom in verband met de vraag of bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst werknemer aanspraak kan maken op een beëindigingsvergoeding ook doorslaggevend getuige het verslag van de algemene vergadering van aandeelhouders van 24 februari 2009. Werknemer heeft dat ook als zodanig opgevat gezien het door hem in het kader van het voorgenomen ontslag als statutair directeur gevoerde verweer. Naar het oordeel van het hof zijn de door Editor aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegde redenen geenszins aan te merken als een dringende of gewichtige reden. Wanneer een werkgever de beëindiging van een arbeidsovereenkomst grondt op daartoe met name genoemde redenen, en vervolgens op die grond de overeengekomen beëindigingsvergoeding weigert, gaat het niet aan om nadien nog een groot aantal andere redenen onder het besluit om de beëindigingsvergoeding te weigeren te schuiven, tenzij de werknemer had moeten begrijpen dat ook die redenen aan de beëindiging ten grondslag waren gelegd dan wel zich de situatie voordoet dat die redenen niet eerder bekend konden zijn, terwijl zij wél als dringend zijn aan te merken. Die situatie doet zich hier niet voor. De slotsom is dat werknemer jegens Editor aanspraak kon maken op de overeengekomen beëindigingsvergoeding.

Onbetwist is dat geïntimeerde 5 als statutair directeur bevoegd was om betaling van de door werknemer verlangde beëindigingsvergoeding te laten plaatsvinden. Vaststaat tussen partijen dat geïntimeerde 5 (opnieuw) statutair directeur is geworden, nadat de algemene vergadering van aandeelhouders niet alleen had besloten om werknemer als statutair directeur te ontslaan, maar ook dat aan werknemer geen beëindigingsvergoeding zou worden toegekend. Het is in die situatie niet onbegrijpelijk laat staan verwijtbaar dat geïntimeerde 5 zich aan dat voor zijn aantreden als statutair directeur genomen besluit heeft geconformeerd. Geïntimeerde 5 was feitelijk niet of onvoldoende op de hoogte van, laat staan betrokken bij de gebeurtenissen die hadden geleid tot het ontslag van werknemer, zodat het, bijzondere omstandigheden daargelaten, zoals een evidente en op geen redelijk argument gestoelde weigering om te betalen, ook niet van geïntimeerde 5 verwacht kon worden dat hij op eigen houtje de beslissing van de algemene vergadering van aandeelhouders op dit punt opzij zou schuiven en toch tot betaling aan werknemer zou overgaan.