Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 17 februari 2015
ECLI:NL:GHDHA:2015:255
Vakbondsunie van het Europees Octrooibureau en Staff Union of the European Patent Office/Europese Octrooi Organisatie
EOO is een internationale publiekrechtelijke rechtspersoon met vestigingen in meerdere Europese landen. De hoofdvestiging van EOO is in München, zij heeft een nevenvestiging in Rijswijk. EOO is in 1973 opgericht bij het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooi Verdrag, hierna: het EOV), dat op 7 oktober 1977 voor Nederland in werking is getreden. VEOB is een vakbond voor werknemers die werkzaam zijn bij de vestiging van EOO in Rijswijk. In 2013 had VEOB 1155 leden, ongeveer 44% van de werknemers van EOO in Rijswijk. SUEPO is een overkoepelende vakbond voor werknemers van EOO. Zij heeft vier afdelingen: Den Haag (de VEOB), München, Berlijn en Wenen. Op grond van artikel 3 van het EOV geniet EOO immuniteit. Een personeelslid van EOO dat het niet eens is met een jegens hem genomen besluit kan daartegen op grond van het Dienstreglement opkomen door middel van een interne beroepsprocedure. Deze interne beroepsprocedure houdt in dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt bij de president van EOO. Indien de president het bezwaar niet honoreert wordt de zaak voorgelegd aan het Internal Appeals Committee (hierna: IAC), welke commissie advies uitbrengt aan de president. De president beslist vervolgens naar aanleiding van dit advies of alsnog aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen. Tegen de beslissing van de president staat beroep open bij de International Labour Organisation Administrative Tribunal te Geneve. Met ingang van 1 juli 2013 is het Dienstreglement aangevuld met bepalingen over stakingen, doordat daarin een nieuw artikel 30a en een nieuw artikel 65 lid 1 onder c zijn opgenomen. VEOB c.s. zijn van mening dat de per 1 juli 2013 ingevoerde regels omtrent staking, alsmede de wijze waarop deze door EOO in de praktijk worden gebracht, in strijd zijn met het (grond)recht op staking zoals dat is neergelegd in het Europees Sociaal Handvest (ESH), het EVRM, het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR), ILO-Conventies 87 en 98, alsmede het EU-Handvest. Het recht op staking zou door EOO te zeer worden beperkt. Daarnaast stellen VEOB c.s. zich op het standpunt dat EOO de faciliteiten die nodig zijn voor een effectieve communicatie tussen VEOB c.s. en hun leden met ingang van 3 juni 2013 drastisch heeft ingeperkt en daardoor het actievoeren en het vakbondswerk belemmert. Ten slotte beklagen VEOB c.s. zich erover dat EOO hen niet als sociale partners erkent en niet collectief met hen wenst te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden van hun leden. VEOB vordert schorsing van de nieuwe regels, alsmede erkenning als een sociale partner die recht heeft op collectief onderhandelen en staken.
Het hof oordeelt als volgt. Het enkele feit dat een alternatieve rechtsgang ontbreekt, betekent niet dat een schending van artikel 6 EVRM moet worden aangenomen en dat de immuniteit van jurisdictie moet worden doorbroken (EHRM van 11 juni 2013 inzake Mothers of Srebrenica/Netherlands (nr. 65542/12)). Het in artikel 6 EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter is volgens vaste jurisprudentie van het EHRM niet absoluut. Dit recht kan worden beperkt, mits de kern van het recht niet wordt aangetast en mits de beperking een legitiem doel dient en proportioneel is ten opzichte van het met de beperking nagestreefde doel. Het EHRM heeft in de zaken Beer and Regan/Germany (28934/95) en Waite and Kennedy/Germany (26083/94) van 18 februari 1999 beslist dat het verlenen van immuniteit aan een internationale organisatie als EOO een legitiem doel dient. Bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan het proportionaliteitsvereiste is voor het EHRM een ‘material factor’ of aan partijen als VEOB c.s. ‘reasonable alternative means to protect effectively their rights under the Convention’ ten dienste staan. Het hof leidt uit de uitspraken van het EHRM in de twee genoemde zaken, alsmede uit zijn uitspraken in de zaken A.L./Italië (41387/98) van 11 mei 2000 en Bosphorus/Ireland (45036/98) van 30 juni 2005 af, dat het daarbij niet gaat om de vraag of de alternatieve rechtsgang dezelfde bescherming biedt als artikel 6 EVRM, maar of deze een bescherming verschaft die daarmee vergelijkbaar (‘comparable’) is. Doorslaggevend is of de beperking in de toegang tot de nationale rechter ‘the essence of their right to a court’ (‘la substance même du droit’) aantast, of dat de bescherming van de door het EVRM gewaarborgde rechten ‘manifestly deficient’ is. Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de stellingen van VEOB c.s. getoetst moeten worden aan de vraag of de aan EOO verleende immuniteit van jurisdictie het wezen van hun recht op toegang tot de rechter heeft aangetast. Anders dan EOO betoogt oordeelt het hof dat in dit geval de bescherming van de door het EVRM gewaarborgde rechten manifestly deficient is. Niet in geschil is immers dat VEOB c.s. voor hun onderhavige vorderingen geen rechtsingang hebben bij ILOAT noch in enige andere door EOO opengestelde rechtsgang. De rechten waarin VEOB c.s. beschermd willen worden, het recht op vereniging en vergadering, waaruit afgeleid zijn het recht op collectieve actie en het recht op collectief onderhandelen, worden onder meer door het EVRM (art. 11), het Europees Sociaal Handvest (art. 6) en de ILO-Conventies 87 en 98 gewaarborgd. Zie voor het EVRM meer in het bijzonder EHRM 12 november 2008, nr. 34503/97 inzake Demir and Baykara/Turkije (vrijheid van collectief onderhandelen). Ook heeft het EHRM een stakingsverbod als een beperking van de verdragsrechtelijke vakverenigingsvrijheid gekwalificeerd (Unison/VK, arrest van 10 januari 2002, nr. 53574/99). Zie verder de beslissingen van de Committee on Freedom of Association van de ILO, Freedom of association, 5th edition nrs. 523, 882, 885 en 886. Het ontbreken van enig rechtsmiddel betekent tevens dat, indien de Nederlandse rechter in dit geval voor VEOB c.s. geen rechtsingang zou bieden, het door artikel 13 EVRM gewaarborgde recht van VEOB c.s. op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie geschonden wordt. De omstandigheid dat individuele werknemers van EOO wel bij EOO en vervolgens ILOAT kunnen opkomen tegen beperkingen op hun stakingsrecht, namelijk tegen de wegens overtreding van de stakingsregels mogelijk jegens hen getroffen maatregelen, is in dit verband niet doorslaggevend. Artikel 11 EVRM waarborgt immers het recht op collectieve actie en op collectief onderhandelen. Het zou in strijd zijn met het collectieve karakter van deze rechten indien uitsluitend individuele werknemers, achteraf, tegen de aantasting van deze rechten zouden kunnen opkomen. Een dergelijke rechtsgang kan niet worden beschouwd als een effectief rechtsmiddel ter handhaving van de hier in het geding zijnde collectieve rechten. Voor wat betreft het recht op collectieve onderhandelingen kan nog veel minder worden ingezien hoe dit in de rechtsgang van een individuele werknemer bij ILOAT aan de orde zou kunnen worden gesteld, of van welke andere rechtsgang VEOB c.s. gebruik zouden kunnen maken. EOO voert nog aan dat zij geen partij is bij de hiervoor genoemde verdragen en dat zij daardoor ook niet is gebonden. Dit argument ziet er echter aan voorbij dat de Nederlandse rechter gehouden is de rechten en vrijheden die deze verdragen toekennen te verzekeren voor ieder die ressorteert onder zijn rechtsmacht (vgl. art. 1 EVRM). Weliswaar moet de Nederlandse rechter óók de bepalingen van het Protocol toepassen, maar aangezien er in dit geval een conflict bestaat tussen de bepalingen van het Protocol en de bepalingen van (onder meer) het EVRM, zal de rechter moeten nagaan welke bepaling in dit concrete geval voorrang heeft. In dit geval moeten de bepalingen van het Protocol wijken, op gronden die hiervoor uiteen zijn gezet.
Uit de dagvaarding in eerste aanleg valt met voldoende duidelijkheid af te leiden dat VEOB c.s. bedoelen dat zij (weer) in staat moeten worden gesteld onbelemmerd gebruik te maken van de interne e-mailfaciliteiten, in die zin dat e-mails afkomstig van ‘@suepo.org’ niet langer worden geblokkeerd, dat het gebruik van groepsmail voor vakbondsdoeleinden niet langer wordt geblokkeerd en dat vakbondsvertegenwoordigers die via hun persoonlijke werk-e-mailadres algemene communicaties sturen naar EOO-werknemers in verband met vakbondgerelateerde onderwerpen worden gedreigd met disciplinaire maatregelen. Hieromtrent overweegt het hof het volgende. Het ligt in de aard van de werkzaamheden van vakbonden als VEOB c.s. dat zij kritiek mogen uiten op (de vertegenwoordigers van) de werkgever, ook via de interne communicatiekanalen. Dit is slechts anders indien dergelijke mededelingen onnodig kwetsend of lasterlijk zouden zijn, indien daarin de privacy van werknemers zou worden geschonden dan wel indien de waardigheid van de ‘international civil service’ in het geding komt. Dat van één of meer van deze gevallen sprake zou zijn is onvoldoende gebleken. De door EOO als kennelijk meest ernstige gevallen genoemde termen (‘autoritair zwalken’ en ‘dictatoriale tactieken’) overschrijden naar het voorlopig oordeel van het hof niet de grenzen waarbinnen vakbonden dienen te blijven indien zij zich tot hun leden richten via de interne e-mail (zie ook ILOAT Judgment 3156 van 6 februari 2013). De vordering van VEOB weer toegang te hebben tot de interne e-mailfaciliteiten wordt toegewezen.
Ten slotte worden de opgestelde regels van EOO inzake staking getoetst. Een groot aantal voorwaarden wordt niet toelaatbaar geacht (vooraf duur vaststellen, geen wilde stakingen, alleen werkonderbreking en geen andere stakingen). Het hof acht een korting van 1/20ste van het maandsalaris per dag niet disproportioneel, nu een maand gemiddeld circa 20 werkdagen kent.