Naar boven ↑

Rechtspraak

Mert Groenonderhoud en Bedrijfsdiensten B.V./Henssen B.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 30 maart 2015
ECLI:NL:RBLIM:2015:2622

Mert Groenonderhoud en Bedrijfsdiensten B.V./Henssen B.V.

Hoofdaannemer is op grond van overeenkomst bevoegd een door de Inspectie SZW opgelegde boete wegens overtreding van de WAV met facturen van onderaannemer te verrekenen.

Partijen hebben op 14 april 2014 een overeenkomst van onderaanneming gesloten, waarbij Henssen als hoofdaannemer heeft te gelden en Mert als onderaannemer. In de overeenkomst is bepaald dat boetes die zijn opgelegd aan de hoofdaannemer worden verhoogd met 20% en worden doorbelast of verrekend met de onderaannemer. Bij beschikkingen van 7 oktober 2014 hebben zowel Mert als Henssen als de gemeente Maastricht van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid ieder afzonderlijk als werkgever een boete gekregen wegens overtreding(en) van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV). Uit onderzoek was SZW gebleken dat werkzaamheden (onder meer) zijn uitgevoerd door werknemers met de Iraakse en Marokkaanse nationaliteit zonder dat kon worden aangetoond dat voor die vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning was afgegeven, waar dit laatste wel vereist was. Henssen, alsook Mert, hebben bezwaar tegen de betreffende beschikkingen ingesteld, welke (bestuursrechtelijke) procedures thans nog aanhangig zijn.  Kern van het geschil is de vraag of Henssen gerechtigd is tot verrekening van de aan haar opgelegde boete.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Mert heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat haar primaire bezwaar tegen de boete zal luiden dat zij niet wist dat een tewerkstellingsvergunning nodig was, nu beide werknemers zowel een identiteitsbewijs als een verblijfsvergunning hebben. Vaststaat echter dat Mert voor de overeengekomen werkzaamheden twee vreemdelingen in de zin van de WAV tewerkgesteld heeft zonder dat zij voor die personen tewerkstellingsvergunningen kon tonen aan het bevoegde gezag. Het is derhalve op voorhand niet aannemelijk te achten dat SZW in de op de bezwaren te nemen beslissingen van de opgelegde boetes terug zal komen. Daar komt nog bij dat het instellen van bezwaar de werking van de (boete)beschikking niet opschort. In dit kort geding dient derhalve van de verschuldigdheid (aan SZW) en directe opeisbaarheid van de aan Henssen opgelegde boete uitgegaan te worden. Mede gelet op het bepaalde in artikel 23 van de overeenkomst moet worden aangenomen dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat Henssen een verhaalsrecht – en daarmee een verrekeningsrecht – op Mert heeft ter zake van de aan Henssen opgelegde boete, nu die boete in (directe) relatie staat tot de door Mert uitgevoerde werkzaamheden. De vorderingen van Mert worden afgewezen.