Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Regionaal Opleidingscentrum Flevoland/werkneemster
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14 april 2015
ECLI:NL:GHARL:2015:2686

Stichting Regionaal Opleidingscentrum Flevoland/werkneemster

Werkneemster heeft recht op bijzondere vertrekpremie in verband met ddrriehoeksruil ook al treedt zij in dienst van zuster-ROC. Uitleg sociaal plan.

ROC Flevoland en ROC Amsterdam zijn zelfstandige rechtspersonen onder een overkoepelend bestuur: de Koepelstichting ROCvA-ROCF. Werkneemster is vanaf 1999 werkzaam geweest bij ROC Flevoland, laatstelijk tot 1 augustus 2012 in de functie van beleidsmedewerker domein Handel en Uiterlijke Verzorging met een arbeidsomvang van 0,9177 fte. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (hierna: de cao) van toepassing. In 2012 is binnen de ROC Flevoland een reorganisatie gestart die tot doel had te bezuinigen en tevens de formatie van ondersteunend personeel (het ‘secundair proces’) ten opzichte van het onderwijzend personeel (het ‘primair proces’) te reduceren. In het daartoe opgestelde sociaal plan is onder meer de ‘driehoeksruil’ opgenomen. Dit houdt in dat iemand die niet boventallig is verklaard, zijn arbeidsplaats ter beschikking stelt ten behoeve van een ander. Werkneemster is niet boventallig verklaard, maar is uit eigen beweging gaan solliciteren bij de ROC Amsterdam, alwaar zij een baan krijgt aangeboden. Thans stelt werkneemster zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor de speciale vergoeding in het kader van de driehoeksruil omdat zij plaats maakt voor een ander. ROC Flevoland stelt zich op het standpunt dat sprake is van een interne plaatsing van werkneemster. De kantonrechter heeft geoordeeld dat sprake is van een driehoeksruil zoals bedoeld in het sociaal plan en heeft acht bruto maandsalarissen toegewezen.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de uitleg van een sociaal plan dient te geschieden aan de hand van de zogenaamde cao-norm. Het hof is van oordeel dat het CvB niet duidelijk heeft gemaakt dat zo’n interne herplaatsing (als daarvan al sprake zou zijn) in de weg zou staan aan de kwalificatie van een driehoeksruil met de daaraan door het sociaal plan verbonden financiële gevolgen. Mogelijk heeft ROC Flevoland wel gewild dat het CvB enige marge had bij de beoordeling waar het hier om gaat, maar de tekst van het sociaal plan biedt die ruimte naar het oordeel van het hof niet. De bedoelde uitzondering staat in ieder geval niet in de bewoordingen van de regeling omtrent de driehoeksruil, en volgt evenmin uit de overige tekst van het sociaal plan. ROC Flevoland heeft er ook niet op gewezen dat die paragraaf aanwijzingen bevat voor een andere uitleg van begrippen in de wel toepasselijke paragraaf 4. Naar objectieve maatstaven kan uit het enkele feit dat boventalligen binnen ROC Flevoland, voor wie een passende functie in de eigen organisatie ontbreekt, een herplaatsingsaanbod kunnen krijgen voor een passende functie binnen ROC Amsterdam nadat boventalligen uit die organisatie ongeschikt voor die functie zijn bevonden, niet worden afgeleid dat een vrijwillig vertrek van een niet-boventallige naar de zusterorganisatie in de weg staat aan toepassing van de driehoeksruil. Het sociaal plan biedt het CvB ook niet de vrijheid om beperkingen aan te brengen die niet in het sociaal plan zelf zijn neergelegd, bijvoorbeeld door voorwaarden te stellen aan de nieuwe werkgever van de vrijwillige vertrekker, of rekening te houden met aan het vrijwillige vertrek verbonden voor- en nadelen voor betrokkene en eventuele andere persoonlijke motieven voor vertrek. Hoewel het hof wel wil aannemen dat het nooit de bedoeling van ROC Flevoland is geweest dat in gevallen als deze aanspraak op een vertrekpremie gemaakt kan worden, blijkt uit de hier doorslaggevende bewoordingen van het sociaal plan niet dat de vertrekpremie in de gegeven omstandigheden evident niet is bedoeld voor werkneemster.